In deze zaak gaat het om de vraag of het college het bezwaar van appellante terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Verder oordeelt de Raad dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ten onrechte heeft afgewezen. De redelijke termijn is met bijna tien maanden overschreden in de bestuurlijke fase.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 juni 2024. Appellante is, via videoverbinding, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Perçin en mr. L. Weber. De Raad volgt appellante in haar standpunt dat zij wel belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, omdat zij het gewenste resultaat, verstrekking van een woningaanpassing, nog steeds wilde bereiken. De Raad oordeelt dat het college ten tijde van het bestreden besluit niet mocht aannemen dat appellante enkel een afwijzend besluit van een andere datum wenste.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het college wordt opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase. Het college dient ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 186,- te vergoeden.