ECLI:NL:CRVB:2024:15

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
23/150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd, waarbij het Uwv haar arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 61,21%. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 januari 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid juist is. De artsen van het Uwv hebben geen significante afwijkingen gevonden tijdens hun onderzoeken en hebben geconcludeerd dat appellante lijdt aan een somatische symptoomstoornis. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het rapport van Medinello, dat door appellante in beroep is ingebracht, niet voldoende objectieve informatie biedt om de FML aan te passen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 61,21% in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/150 WIA
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2022, 21/3496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 24 maart 2021 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 61,21%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 september 2020 heeft vastgesteld op 61,21%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst als senior medewerker cliënt servicedesk bij een bank gewerkt voor 35,86 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft zij zich op 17 september 2018 ziekgemeld met klachten door spataderen. Later kwamen er hielspoorklachten en psychische klachten bij.
1.2.
Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft in een rapport van 9 maart 2021 vermeld dat appellante heeft aangegeven dat ze volgens haar reumatoloog waarschijnlijk fibromyalgie heeft, dat appellante op 15 februari 2021 een intake voor een revalidatietraject heeft gehad bij Medinello revalidatie en dat psychosomatische fysiotherapie zal starten. De arts heeft bij lichamelijk onderzoek geen significante afwijkingen vastgesteld. Volgens de arts volgt uit onderzoeken van de behandelend reumatoloog en orthopeed geen sluitende verklaring voor de klachten die appellante heeft en zijn de gegevens in lijn met aanwezigheid van een somatische symptoomstoornis. De arts heeft lichte beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden aangenomen en heeft deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 61,21%. Het Uwv heeft bij besluit van 24 maart 2021 aan appellante met ingang van 14 september 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de artsen van het Uwv,
zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de Uwv-artsen. De primaire arts heeft na onderzoek geconcludeerd dat er sprake is van een somatische-systeemstoornis en spanningsklachten. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de arts zelf geen significante afwijkingen vastgesteld, zodat appellante niet in alle claims gevolgd kan worden. Wel heeft hij lichte fysieke beperkingen aangenomen en beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om de arts niet te volgen, nu appellante het standpunt dat zij meer beperkt is niet met objectieve medische informatie heeft onderbouwd. In beroep heeft appellante een intakeverslag van Medinello ingebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het nadere rapport van 11 november 2021 voldoende heeft gemotiveerd waarom de informatie geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. De informatie van Medinello bevat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectieve onderzoeksbevindingen, nu dit gebaseerd is op vragenlijsten die appellante heeft ingevuld. Het is daarmee een weergave van de klachten van appellante en niet van objectiveerbare beperkingen. Ook wordt uit de informatie niet duidelijk op basis van welke objectieve onderzoeksbevindingen deze indrukken zijn verkregen. Bovendien dateert de informatie van 26 augustus 2021, ruim na de datum in geding. Volgens de rechtbank heeft het Uwv daarnaast voldoende onderbouwd dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij door fibromyalgie pijn heeft over haar hele lichaam en daardoor forse beperkingen heeft voor duwen, trekken, tillen, dragen en staan tijdens het werk. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het in beroep ingebrachte rapport van Medinello en erop gewezen dat het rapport is opgesteld door een revalidatiearts, een casemanager/fysiotherapeut en een (GZ-)psycholoog. Uit het rapport volgt dat de meeste klachten zich al voor de datum in geding hebben voorgedaan. In het rapport valt verder te lezen dat er nog geen indicatie gegeven kan worden voor medische specialistische revalidatie. De reden hiervoor is dat appellante dit programma nog niet aankan omdat de situatie daarvoor te onstabiel is en de angst en overprikkeling te groot. Als appellante dit geestelijk al niet aankan dan is het ook logisch dat zij ook niet de geduide functies kan uitvoeren van archiefmedewerker en teamondersteuner.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 61,21% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vastgelegde beperkingen in de FML van 12 maart 2021 onjuist zijn. Het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met het in beroep ingebrachte rapport van Medinello wordt niet gevolgd. Het rapport van Medinello van 26 augustus 2021 is een intakeverslag indicatiestelling. In dit rapport worden de factoren vermeld die van belang zijn voor de vraag of appellante een indicatie voor revalidatie kan krijgen. In het rapport staat dat er geen indicatie is voor medische specialistische revalidatie omdat appellante het programma niet aankan. Ter zitting is door appellante toegelicht dat dit rapport is opgesteld na verschillende uitgebreide onderzoeken. In dit rapport wordt echter geen verslag gedaan van de wijze waarop de onderzoeksbevindingen zijn verkregen. Uit de in dit rapport genoemde factoren kan niet de conclusie volgen dat appellante op de beoordelingsdatum verdergaande beperkingen had dan waar het Uwv van uit is gegaan. Er is in het dossier ook geen informatie aanwezig van de huisarts of andere behandelend artsen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de FML niet juist is. Gelet hierop is er geen aanleiding om te concluderen dat het Uwv te weinig beperkingen voor appellante heeft aangenomen. De Raad ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 61,21% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort als voorzitter in tegenwoordigheid van
N.B. Yalçınkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) N.B. Yalçınkaya

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.