ECLI:NL:CRVB:2024:1515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor babyuitzet op grond van artikel 35 van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellant had verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van een babypakket en babyuitzet, maar het college heeft deze aanvragen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde kosten zich daadwerkelijk hadden voorgedaan, zoals vereist door artikel 35 van de Participatiewet (PW).
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant de aanvragen ongeveer zeven maanden na de geboorte van zijn kind had ingediend. In bezwaar had de appellant aangegeven dat hij de benodigde spullen voor zijn baby had geleend, maar dat hij de beschikking wilde hebben over eigen goederen. Het college heeft de appellant gevraagd om te specificeren welke spullen hij mist en om zijn kosten nader te concretiseren, maar de appellant heeft hierop niet adequaat gereageerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de appellant niet aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand voldoet, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten zich hebben voorgedaan. Het beroep op verschillende artikelen van de PW en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens kon de appellant niet baten, aangezien deze niet voorzien in recht op bijstand zonder aannemelijkheid van de kosten. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep verworpen, zonder veroordeling in proceskosten.