ECLI:NL:CRVB:2024:1575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en bewijsrisico
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat niet kon worden vastgesteld of appellant, als gevolg van zijn klachten, in de periode van zijn 18e verjaardag tot de datum van de aanvraag niet in staat was tot het verrichten van arbeid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellant in de relevante periode niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft gesteld dat hij al sinds zijn 18e levensjaar en eerder klachten heeft, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor deze stelling. De verzekeringsarts heeft de periode vanaf de 18e verjaardag van appellant tot de aanvraagdatum in zijn beoordeling meegenomen, maar er zijn geen medische gegevens die aantonen dat appellant in die periode niet in staat was om te werken. De Raad heeft ook opgemerkt dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral bij een laattijdige aanvraag zoals deze.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.