ECLI:NL:CRVB:2024:1597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23/2151 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 29 november 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 juni 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. Klootwijk, en het Uwv door mr. E.S. Träger. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad concludeert dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms en dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft aangetoond en dat de geselecteerde functies passend zijn. De Raad wijst het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2151 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2023, 22/5081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 29 november 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en is hij doorlopend volledig arbeidsongeschikt. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 juni 2024. Voor appellant is mr. Klootwijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als orderpicker voor 33,79 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 mei 2017 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%. Bij besluit van 30 januari 2020 heeft het Uwv de WGAuitkering van appellant per 1 maart 2020 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 juli 2020 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep en hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de Raad het besluit van 9 juli 2020 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij besluit van 6 september 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard en de Raad heeft ook het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft zich op 12 november 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2022 aan appellant per 21 oktober 2021 een WIA-uitkering toegekend, op de grond dat de beperkingen van appellant (uit dezelfde oorzaak) zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 1 maart 2020.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de WIAuitkering van appellant, rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn, met ingang van 29 november 2022 beëindigd, omdat appellant volgens het Uwv minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de in de FML van 9 september 2022 opgenomen beperkingen zijn onderschat. Van bedlegerigheid is geen sprake. De rechtbank heeft het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij per 1 maart 2020 blijvend en doorlopend volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Appellant beroept zich op het arrest Korošec omdat geen sprake was van equality of arms. Hij heeft daarnaast verzocht om het inschakelen van een deskundige. Appellant heeft zelf niet de financiële middelen om een deskundige in te schakelen. Hij heeft verder aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft omdat hij niet psychisch zelfredzaam is en op persoonlijk en sociaal vlak disfunctioneert. Appellant is ADL-afhankelijk van zijn vriend. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat in de FML meer beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren moeten worden aangenomen. Daarnaast had een beperking op stof en rook moeten worden aangenomen, moet hij kunnen vertreden, is zijn hand- en vingergebruik zeer beperkt en moet hij worden beperkt op reiken, buigen, torderen, duwen, trekken, tillen, dragen, lopen, knielen en hurken. Daarnaast dient een urenbeperking te worden aangenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige in te schakelen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn klachten heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij ook benut door in bezwaar, beroep en hoger beroep medische informatie in te brengen en die informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de artsen van het Uwv over zijn belastbaarheid. Het arrest Korošec brengt niet mee dat, als er wel stukken uit de behandelende medisch sector zijn ingebracht, de equality of arms toch geschonden is indien appellant niet zelf een tegenrapport van een verzekeringsarts heeft kunnen inbrengen.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft en zwaarder is beperkt dan het Uwv heeft aangenomen, slaagt niet.
4.4.
Onderschreven wordt wat de rechtbank heeft overwogen in 4.4 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Niet is gebleken dat per datum in geding sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden voor appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 augustus 2022 afdoende gemotiveerd dat er geen onvermogen is tot persoonlijk en sociaal functioneren conform de richtlijn “Opname in ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid en onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren”. Geen sprake is van het ontbreken van psychische zelfredzaamheid omdat appellant niet aantoonbaar disfunctioneert op de drie in het Schattingsbesluit genoemde terreinen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat geen minimaal functioneren in de zelfverzorging aan de orde is. Appellant kan zichzelf douchen, wassen, aankleden, tandenpoetsen, hij doet zelf de was, gaat naar de supermarkt en maakt boterhammen en thee klaar. Anders dan appellant heeft betoogd is van ADL-afhankelijkheid (zoals bedoeld in voormelde richtlijn) dus geen sprake.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de in de FML van 9 september 2022 opgenomen beperkingen. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 augustus 2022 en 14 juni 2024 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 9 september 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook afdoende toegelicht dat uit de in beroep ingebrachte brief van de GGZ van 29 november 2022 volgt dat de klachten onveranderd en actueel zijn en dat deze klachten al in eerdere brieven werden genoemd. Ook de genoemde diagnoses zijn al benoemd in de brief van 25 november 2021 van GGZ. De bekende psychische problematiek is al meegenomen in de heroverweging in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de aangenomen beperkingen in arbeid voor persoonlijk en sociaal functioneren passend zijn bij de mate en ernst van de psychische problematiek en dat deze ook van toepassing zijn op de datum in geding, 29 november 2022. Hij heeft verder gemotiveerd dat de in de brief van GGZ van 29 november 2022 door appellant benoemde bijkomende, nieuwe klachten ook al bekend waren. Deze klachten werden al genoemd in het rapport van de verzekeringsarts van 2 maart 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook afdoende toegelicht dat bekend is dat er geen onderliggend medisch substraat is, dat deze klachten kan verklaren.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd, van Stichting SAP en van zijn huisarts. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar deze informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juni 2024 overtuigend gemotiveerd dat het belastbaarheidsonderzoek van 14 maart 2024 geen aanleiding geeft voor aanvullende beperkingen. Het betreft een onderzoek van latere datum, dat niet ziet op de datum 29 november 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat appellant bij dat onderzoek weliswaar is gehoord, maar dat er verder een minimaal onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij vooral is afgegaan op het verhaal van appellant. Daarnaast is de beoordeling gedaan in het kader van de Participatiewet en niet in het hier aan de orde zijnde beoordelingskader van de Wet WIA.
4.7.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, afgewezen. Gelet hierop kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Het Uwv heeft ook voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.