ECLI:NL:CRVB:2024:1599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23/2487 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van studieverplichtingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank Rotterdam had eerder de beslissing van het Uwv in stand gelaten, waartegen appellante in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat appellante niet gedurende ten minste zes maanden studerende was in het jaar voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid, die op 17 april 2004 intreedt. Appellante had slechts drie maanden gestudeerd in de relevante periode, wat niet voldeed aan de wettelijke eisen van de Wajong. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op de Wajong-uitkering, omdat zij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De kosten voor het hoger beroep werden niet vergoed.

Uitspraak

23/2487 WAJONG
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023, 22/5203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Voor appellante is mr. Van Oel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft met een door het Uwv op 12 november 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante chronische pijnklachten en psychische klachten heeft als gevolg van een ongeval in 2004. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts, diverse medisch specialisten, besluiten en rapporten van onder meer de gemeente en een diploma en cijferlijst van appellante.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajonguitkering toe te kennen omdat appellante bij een arbeidsongeschiktheid die na haar 18e verjaardag is ontstaan alleen Wajong kan krijgen als zij zes maanden of langer heeft gestudeerd in het jaar voordat zij arbeidsongeschikt werd. Omdat appellante in dat jaar korter dan zes maanden heeft gestudeerd krijgt zij geen Wajong.
1.3.
Bij besluit van 23 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat niet in geschil is dat appellante tot 2 juli 2003 een opleiding heeft gevolgd, dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag 17 april 2004 is en dat appellante na haar achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden. Het Uwv heeft terecht de conclusie getrokken dat appellante niet voldoet aan de wettelijke eisen om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, omdat zij slechts drie maanden heeft gestudeerd in het jaar direct voorafgaand aan de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. Het betoog van appellante, dat moet worden gekeken naar het kalenderjaar voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid, kan niet slagen. Met de periode van een jaar zoals genoemd in artikel 1 a:1, eerste lid en onder b, van de Wajong wordt bedoeld de periode van een jaar (12 maanden) direct voorafgaand aan het moment dat de beperkingen intreden. [1] Dat is in het geval van appellante dus het jaar voorafgaand aan 17 april 2004. Appellante was niet minimaal zes maanden studerende in het jaar voorafgaand aan die datum.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante niet aan de voorwaarden voor toekenning van een Wajong-uitkering voldoet. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de wetgever met de zinsnede ‘in het jaar’ in artikel 1a:1 eerste lid en onder b, van de Wajong de 12 maanden voorafgaand aan de ziekmelding heeft bedoeld. Volgens appellante wordt met ‘in het jaar’ een ‘kalenderjaar’ bedoeld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.
Wat appellante heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat appellante niet gedurende ten minste zes maanden studerende was onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van de beperkingen op 17 april 2004, toen appellante het slachtoffer werd van een ongeval. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3.
Terecht heeft het Uwv gewezen op de duidelijke tekst van artikel 1a:1, eerste lid en onder b, van de Wajong. Deze tekst biedt geen ruimte voor een andere interpretatie. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling dat het begrip ‘jaar’ in dit artikel gelezen moet worden als ‘kalenderjaar’ niet onderbouwd. Uitgaan van het kalenderjaar 2013 zoals appellante hiermee beoogt te bereiken, verhoudt zich bovendien niet tot de tekst in het betreffende artikel dat het gaat om het jaar
onmiddellijk voorafgaand aande eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
4.4.
In dit geval betreft het jaar onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden 17 april 2003 tot en met 16 april 2004. In dat jaar was appellante van 17 april 2003 tot en met 2 juli 2003 studerende. Dat betreft een periode van bijna drie maanden, dus korter dan zes maanden. Daarmee staat vast dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden die de Wajong aan de jonggehandicapte stelt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:594.