ECLI:NL:CRVB:2024:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/2758 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 73,75% per 4 oktober 2021. Appellant, die zich op 7 oktober 2019 ziekmeldde, betwist de juistheid van deze vaststelling en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellant ongegrond verklaarde.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben de medische situatie van appellant grondig beoordeeld, waarbij zij alle relevante informatie hebben meegenomen, inclusief rapporten van de psychiater en huisarts. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel, en de Raad onderschrijft deze conclusie. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere beoordeling van zijn beperkingen.

De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 73,75% in stand blijft. Het verzoek van appellant om de benoeming van een deskundige is afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de zorgvuldigheid van het onderzoek. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2758 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2023, 23/368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 oktober 2021 heeft vastgesteld op 73,75%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 juni 2024. Voor appellant is mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als sporthalbeheerder voor 35,86 uur per week. Op 7 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Appellant heeft een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, waarna onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 73,75%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 maart 2022 aan appellant met ingang van 4 oktober 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 13 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant meer beperkt geacht en de FML daarop aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML van 24 november 2022 geconcludeerd dat een aantal als passend
aangemerkte functies niet meer gehandhaafd kunnen blijven. Er blijven echter voldoende
passende functies over, zodat het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd is vastgesteld op 73,75%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens een fysiek spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische informatie, waaronder de brief van de psychiater van 15 april 2022 en van de huisarts van 19 juni 2022, bij zijn beoordeling betrokken. Op basis van die informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische problematiek vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een discrepantie gezien tussen de mate waarin appellant klachten en beperkingen claimt en de objectieve bevindingen bij aanvullend onderzoek van de curatieve sector en bij lichamelijk onderzoek van de verzekeringsartsen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de in de brieven genoemde kwalificaties gebaseerd op de klachten en het ziektegedrag – en daarom subjectief – en doen zij niet af aan het feit dat bij onderzoek geen specifieke afwijkingen werden gevonden. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerd dat de klachten die de huisarts benoemt volgens de huisarts al zes jaar bij hem bekend zijn. Daaruit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen verandering is in het medische beeld. De rechtbank heeft deze beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tegenstrijdig of onzorgvuldig geacht. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt dat er geen reden was om nadere informatie op te vragen bij de huisarts van appellant. Verder heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in de conclusie dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om appellant volledig te volgen in de door hem geclaimde beperkingen, omdat die op basis van de objectieve bevindingen van aanvullend onderzoek van de curatieve sector en het eigen onderzoek van de verzekeringsartsen niet zijn vast te stellen. Appellant heeft in beroep geen nadere medische stukken overgelegd die zouden kunnen leiden tot het aannemen van andere of verdergaande beperkingen. Bij gebrek aan twijfel over de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank het verzoek tot benoeming van een deskundige afgewezen en geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit de door appellant overgelegde medische stukken blijkt dat hij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgelegd en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Uit de brief van de psychiater van 15 april 2022 blijkt dat appellant ernstige mentale klachten en slopende pijnklachten heeft. De psychiater heeft als diagnose angststoornis NAO en als DSM-kwalificatie GAF45 vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende rekening gehouden met de ernst van de psychische klachten. Er hadden meer beperkingen op het item ‘persoonlijk functioneren’ moeten worden aangenomen. Verder stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte dat sprake is van een discrepantie tussen de geclaimde rugklachten en -beperkingen en de objectieve onderzoeksbevindingen. Uit de informatie van de huisarts van 19 juni 2022 blijkt dat appellant al zes jaar veel invaliderende pijnklachten heeft aan zijn rug en nek, waarvoor hij bij verschillende specialisten in behandeling is geweest. Door zijn rug- en nekklachten is appellant beperkt op de items ‘dynamische handelingen’ en ‘statische houdingen’. Het is onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de psychiater en huisarts als subjectief heeft bestempeld, omdat zij ondubbelzinnig de objectieve medische situatie van appellant weergeven. Ook is het volgens appellant onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie heeft opgevraagd bij de psychiater en huisarts. Appellant heeft met verwijzing naar het Korošec-arrest verzocht om de benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 73,75% in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het belang van de GAF-score onderschrijft de Raad niet. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor de beoordeling van het beloop daarvan. Het GAF-systeem is niet bedoeld om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. [1] De situatie van appellant vormt hierop geen uitzondering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de psychiater van 1 juni 2021 en 15 april 2022 meegewogen in zijn beoordeling. Als diagnose heeft de psychiater een angststoornis NAO gesteld. Mede op basis van deze gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 mei 2024 gereageerd op de gronden in hoger beroep, onder verwijzing naar zijn rapporten van 24 november 2022 en 12 juni 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de beroepsgronden geen aanleiding geven om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Voor een andersluidend oordeel in hoger beroep bestaan geen aanknopingspunten nu appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verzoek om een deskundige in te schakelen terecht heeft afgewezen omdat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. Ook de Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt. Het beroep van appellant op het arrest Korošec slaagt niet, omdat niet is gebleken dat sprake is van een onjuist of onzorgvuldig onderzoek en appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit, met medische stukken te weerleggen. Appellant heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Van schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73,75% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2.