ECLI:NL:CRVB:2024:1629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 19 november 2022. Appellante, die voorheen als laborante werkte, had zich op 9 februari 2015 ziekgemeld met psychische en later ook lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar WIA-uitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, waardoor zij niet in staat was haar functie of de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 juli 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A. Bosveld. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Raad oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd. De medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv werd onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat appellante op de datum in geding niet beperkt was door psychische klachten. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.