ECLI:NL:CRVB:2024:1647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
24/315 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van herzieningsverzoek

Op 7 augustus 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/315 AOW-PV. Deze zaak betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2022, waarin het verzoek van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellante, die in Marokko woont, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat haar bezwaar tegen de terugvordering van AOW-pensioen na het overlijden van haar echtgenoot niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had dit bezwaar eerder ook niet-ontvankelijk verklaard, en het verzet dat appellante had ingediend tegen deze uitspraak werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de termijn had overschreden.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 was appellante niet aanwezig, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. G.E. Eind. De Raad heeft in zijn uitspraak overwogen dat volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van de rechtbank die betrekking heeft op een niet-ontvankelijk verklaring van een herzieningsverzoek. Hierdoor verklaarde de Raad zich onbevoegd om het hoger beroep van appellante in behandeling te nemen. De griffier van de Raad werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 138,- aan appellante terug te betalen.

Uitspraak

24/315 AOW-PV
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2023, 23/2789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [plaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: R.R. Olde Engberink.
Ter zitting van 7 augustus 2024 is appellante niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 138,- aan appellante terugbetaalt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een na bezwaar genomen besluit van 2 september 2020 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het terugvorderen van het na het overlijden van haar echtgenoot doorbetaalde AOW-pensioen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep onder toepassing van artikel 8:54 van de Awb [1] niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen gedane verzet is door de rechtbank met toepassing van artikel 8:55, zevende lid, van de Awb bij uitspraak van 18 januari 2022 eveneens niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante de verzetstermijn heeft overschreden.
1.2.
Appellante heeft in februari 2023 bij de rechtbank een verzoek ingediend om de uitspraak van 18 januari 2022 te herzien.
Aangevallen uitspraak
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van appellante om de eerdere uitspraak te herzien niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante niet binnen de gestelde termijn de gronden heeft ingediend waarop haar verzoek om herziening berust.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Zij heeft de Raad verzocht de uitspraak te vernietigen en haar dossier opnieuw te beoordelen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Hetzelfde geldt ten aanzien van een uitspraak van de rechtbank waarin het verzoek om herziening betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. [2]
4.2.
Hoger beroep is dus niet mogelijk. De Raad is dan ook onbevoegd om van het door appellante ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.R. Olde Engberink (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:469.