ECLI:NL:CRVB:2024:1719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 13 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt als zorgvuldig en goed onderbouwd beschouwd. De Raad wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten voldoende heeft gemotiveerd waarom de door appellante ingebrachte expertises niet tot twijfel aan de medische beoordeling leiden. De rechtbank heeft terecht geen onafhankelijke deskundige benoemd, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde van ten minste 35% arbeidsongeschiktheid. De beslissing van de Raad betekent dat appellante geen vergoeding voor proceskosten ontvangt en dat het betaalde griffierecht niet wordt vergoed.