ECLI:NL:CRVB:2024:1737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/2882 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv per 23 november 2021, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd wegens een motiveringsgebrek, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische en arbeidskundige rapporten. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, maar dat de door het Uwv geselecteerde functies voor haar geschikt zijn. De Raad concludeert dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellante niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de WAO. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.750,-. Tevens moet het Uwv het betaalde griffierecht in hoger beroep aan appellante vergoeden.

Uitspraak

23/2882 WAO
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2023, 22/4708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 23 november 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Libari.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is voor het laatst werkzaam geweest als onderwijsassistente voor 36 uur per week. Zij heeft zich op 9 juni 2011 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Zij ontving sinds 7 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in 2013, 2015, 2017, 2018 en 2019 is de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
1.2.
In verband met een nieuwe herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 10,03%. Het Uwv heeft met een besluit van 22 september 2021 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 23 november 2021 beëindigd, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Met een besluit van 26 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport uitgegaan de maatmanfunctie van apothekersassistente in plaats van de functie van onderwijsassistente en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na het herstel van het motiveringsgebrek, zorgvuldig is verricht en ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft hierover in beroep geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Hieruit volgt dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Zij heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten en de pijn als gevolg van haar urologische klachten. Omdat zij hierdoor ernstig vermoeid is en niet kan uitrusten, moet volgens appellante een urenbeperking worden aangenomen. Ook zijn volgens appellante ten onrechte geen beperkingen aangenomen op de items samenwerken, vervoer en beroepsmatig vervoer. Verder heeft zij gesteld dat zij niet beschikt over een fijne hand-oog-motoriek en niet in staat is om geconcentreerd fijne schroefjes vast te draaien.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft appellante aangevoerd dat de arbeidskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 augustus 2022 ten onrechte de functie van apothekersassistente als maatmanfunctie heeft vastgesteld. Verder zijn de geduide functies van receptionist en administratief medewerker volgens appellante niet geschikt vanwege haar beperkingen op de items omgaan met conflicten, storingen en onderbrekingen. De arbeidsdeskundige heeft hierbij niet gemotiveerd of appellante oppervlakkig en/of kortdurend contact aankan. De functies samensteller kunststof en rubberproducten en productiemedewerker industrie zijn volgens appellante ook niet geschikt omdat zij niet beschikt over een fijne hand-oogmotoriek.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 18 van de WAO is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 43 wordt de uitkering beëindigd wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden de 15% is gedaald. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 januari 2024 in reactie op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, gemotiveerd toegelicht dat hij in verband met de psychische klachten van appellante geen aanleiding ziet om aanvullende beperkingen aan te nemen in persoonlijk en sociaal functioneren. De informatie van de behandelend psychiater van 15 mei 2022 en 27 oktober 2022 geeft geen ander beeld van de medische problematiek op de datum in geding en bevestigt de diagnose depressieve stoornis, waarvan de ernst door de psychiater wordt beschreven als matig. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 3 juni 2024 toegelicht dat ook de informatie over de psychische klachten uit 2012 niet leidt tot een andere conclusie, omdat de informatie niet ziet op de datum in geding 23 november 2021.
4.3.
De beroepsgrond dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 januari 2024 aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid voldoende gemotiveerd dat de psychische klachten en de urologische klachten hiervoor geen aanleiding vormen. Appellante heeft geen aandoening die de energiehuishouding verstoort en er is ook geen sprake van een structureel verminderde beschikbaarheid door het moeten ondergaan van een voorgeschreven behandeling. Verder is er geen noodzaak tot het aannemen van een preventieve urenbeperking. De aandoeningen zorgen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voor belangrijke energetische beperkingen. Hij heeft er bovendien op gewezen dat appellante met het aannemen van de huidige beperkingen in statische en dynamische belastbaarheid is aangewezen op energetisch relatief licht belastende werkzaamheden zodat medisch gezien in voldoende mate rekening wordt gehouden met de vermoeidheid die appellante ervaart.
4.4.
De stelling van appellante dat zij niet beschikt over een fijne hand-oogmotoriek en om die reden niet in staat is om geconcentreerd schroefjes vast te draaien, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 januari 2024 toegelicht dat in de medische informatie geen gegevens naar voren komen die een gestoorde hand-oog coördinatie verklaren en dat er geen belangrijke stoornis is in de handfunctie, in de visus of in de cognitieve aandachtfunctie. De informatie die appellante heeft overgelegd over haar oogklachten als gevolg van panuveïtis vormen geen aanleiding voor een andere conclusie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat uit de stukken van de oogarts blijkt dat appellante in februari 2022 pas een week klachten had en dat niet gebleken is dat zij deze op de datum in geding al had.
4.5.
Appellante heeft ook aangevoerd dat zij beperkt moet worden geacht op de items ‘vervoer’ en ‘beroepsmatig vervoer’. Deze beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 januari 2024 toegelicht dat appellante niet is beperkt voor vervoer omdat het bij beperkingen op dit item gaat om zelfstandig reizen per auto, fiets of openbaar vervoer. Appellante is niet medisch buiten staat om gebruik te maken van een van deze vervoersmiddelen om zichzelf te verplaatsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat de primaire verzekeringsarts in haar rapport van 25 augustus 2021 rekening heeft gehouden met het medicijngebruik en appellante in verband met de effecten daarvan beperkt heeft geacht voor het besturen van voertuigen. De arbeidsdeskundige heeft geen functies geselecteerd waarin het besturen van voertuigen of beroepsmatig vervoer voorkomt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding om de FML alsnog aan te passen, omdat ook een beperking voor verhoogd persoonlijk risico in arbeid in de FML is opgenomen en de verzekeringsarts in haar rapport heeft toegelicht dat hieronder ook het besturen van voertuigen valt.
4.6.
Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 april 2024 de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken beoordeeld. Hij heeft gemotiveerd dat deze stukken geen wezenlijk ander beeld geven van de medische problematiek van appellante. Bij de beoordeling van de belastbaarheid is rekening gehouden met de urologische problematiek die ook uit de eerdere stukken blijkt. De stukken over de in november 2022 en maart 2024 gestelde diagnoses myofasciale pijn en Carpaal Tunnel Syndroom bevatten verder geen inhoudelijke informatie over de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 februari 2024 bevestigd dat ten onrechte de functie van apothekersassistente als maatmanfunctie is vastgesteld. Hij heeft dit opnieuw gewijzigd naar de functie van onderwijsassistente. Verder heeft hij de functie van receptionist laten vervallen omdat appellante alleen oppervlakkige en kortdurende klantcontacten aankan en de functie de belastbaarheid van appellante op dit punt overschrijdt. De overige functies zijn volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog steeds passend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante is in hoger beroep vastgesteld op 11,06%.
4.8.
De beroepsgrond van appellante dat de vier resterende functies niet passend zijn slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 februari 2024 toegelicht dat klantcontact geen kenmerkende belasting is in de resterende functies. Verder zijn er in de FML van 25 augustus 2021 geen beperkingen opgenomen voor samenwerken en is appellante niet aangewezen op werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is. Ook zijn er geen beperkingen gesteld voor de handfunctie en fijne motoriek, visus en het vasthouden van aandacht. Wat appellante heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de resterende functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.
4.9.
Door de gewijzigde motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de beëindiging van de WAO-uitkering pas in hoger beroep voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing. De Raad ziet aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft minder dan 15%.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden, bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WAO-uitkering in stand blijft.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Aangezien de rechtbank het Uwv al heeft veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten in de beroepsfase, moet de Raad alleen nog oordelen over de in hoger beroep gemaakte kosten. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Ook moet het Uwv het betaalde griffierecht in hoger beroep aan appellante vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap