ECLI:NL:CRVB:2024:174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 2 november 2020. Appellant, die voorheen als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 7 februari 2019 ziek gemeld en ontving sindsdien een ZW-uitkering. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies, en beëindigde de uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er geen rekening was gehouden met zijn concentratieproblemen en een geplande schouderoperatie. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De beëindiging van de ZW-uitkering bleef dus in stand, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.