ECLI:NL:CRVB:2024:1750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 7 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 augustus 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Oldenhof, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als krantenbezorger werkte en zich op 7 januari 2019 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten. Na een periode van ziekte ontving hij een ZW-uitkering, die later werd beëindigd. Appellant heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.