ECLI:NL:CRVB:2024:1750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
24/109 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 7 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 augustus 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Oldenhof, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als krantenbezorger werkte en zich op 7 januari 2019 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten. Na een periode van ziekte ontving hij een ZW-uitkering, die later werd beëindigd. Appellant heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/109 WIA
Datum uitspraak: 5 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2023, 23/1689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 7 februari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 augustus 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oldenhof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als krantenbezorger voor 31,5 uur per week. Op
7 januari 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten waarna het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. De ZWuitkering is per 25 november 2019 in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling beëindigd. Appellant werd toen weer belastbaar geacht voor zijn eigen werk. Hierna heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Op 10 februari 2020 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vervolgens aan appellant vanaf 25 februari 2020 weer een ZW-uitkering toegekend.
1.3.
Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 februari 2022 geweigerd appellant met ingang van 7 februari 2022 (de datum in geding) een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (namelijk 0,0%).
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het eens met het rapport van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om het maatmaninkomen te wijzigen maar dit heeft geen gevolgen voor het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben appellant gezien tijdens een spreekuur en informatie van de behandelaars opgevraagd en bij de beoordeling betrokken.
2.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant en dat de belastbaarheid juist is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle psychische en lichamelijke klachten van appellant meegenomen in zijn beoordeling. Dat er reden is om een aanvullende beperking op te nemen voor de gehele rechterarm omdat appellant in juli 2023 is geopereerd aan een gescheurde pees in zijn schouder volgt de rechtbank niet omdat de operatie anderhalf jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden.
2.3.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het arbeidskundig onderzoek.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat het Uwv ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hij stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport is niet volledig en onvoldoende onderbouwd. Er is onvoldoende rekening gehouden met de psychische en lichamelijke situatie van appellant. Hierdoor berust het bestreden besluit op onjuiste en onvolledige gronden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Het hoger beroepschrift is woordelijk hetzelfde als het beroepschrift dat appellant bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en beoordeeld. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat de primaire verzekeringsarts appellant heeft gezien op een spreekuur en dat lichamelijk onderzoek in overleg met appellant achterwege is gelaten omdat de situatie niet was veranderd in vergelijking met eerdere beoordelingen.
4.4.
De beroepsgrond dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, slaagt ook niet. Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat één van de in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten genoemde uitzonderingen van toepassing is op grond waarvan sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Verder heeft appellant ook in hoger beroep zijn standpunt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn psychische en lichamelijke situatie en dat meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen niet nader geconcretiseerd en met medisch objectiveerbare informatie onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 december 2021 heeft het Uwv tot slot voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant per 7 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.