ECLI:NL:CRVB:2024:1758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
23/3414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 maart 2022 op 56,43% was vastgesteld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.T. Ghaffari, betwistte deze vaststelling en stelde dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 31 juli 2024, waar appellant en zijn advocaat aanwezig waren, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I. Smit.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit en dat de gronden van appellant in hoger beroep niet tot een ander oordeel leidden.

De uitspraak bevestigt dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 56,43%, in stand blijft. Aangezien het hoger beroep niet slaagde, heeft appellant geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3414 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 november 2023, 23/1623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 14 maart 2022 heeft vastgesteld op 56,43%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 40,05 uur per week. Op 16 maart 2020 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving ziekgemeld. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 56,43%. Het Uwv heeft bij besluit van 2 december 2022 aan appellant met ingang van 14 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, als volgt overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat het fluctuerend verloop van de ziekte van appellant niet zodanig is, dat een beperking voor zitten tijdens het werk moet worden aangenomen. Blijkens het rapport van 24 oktober 2022 heeft appellant te kennen gegeven dat zitten pijnlijk is en dat hij dit niet langer dan een half uur kan volhouden. In het rapport is echter ook vermeld dat appellant na ongeveer 20 minuten iets heen en weer wiebelt in de stoel, maar dat hij het volhoudt om het spreekuur van meer dan een uur te blijven zitten. Uit de rapporten blijkt voorts dat appellant op 14 maart 2022, de datum in geding, geen last meer had van perianale abcessen. Dit vindt bevestiging in zijn patiëntdossier maag-, darm- en leverziekten van 8 februari 2023, waaruit volgt dat de huidklachten van appellant op 25 maart 2022, kort na de datum in geding, onder controle zijn en dat appellant op dat moment geen klachten had.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zich herhaald op het standpunt gesteld dat er ten onrechte geen beperking is aangenomen voor zitten tijdens het werk. Zijn ziekte kent een fluctuerend verloop en rond de datum in geding was er sprake van een abces bij de anus. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant opnieuw de brieven overgelegd van de MDL-arts van 15 maart 2023 en van de polikliniek chirurgie van 22 augustus 2022.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 56,43% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de medische informatie die appellant in hoger beroep opnieuw heeft overgelegd, niet tot een ander oordeel leidt. Deze stukken zijn – anders dan de informatie uit het patiëntdossier maag-, darm- en leverziekten van 8 februari 2023, waarnaar de rechtbank heeft verwezen – niet te herleiden naar of rondom de datum in geding. Bovendien was de informatie reeds bekend en is deze zichtbaar in de beoordeling betrokken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,43% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.