ECLI:NL:CRVB:2024:178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/3628 ZW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. Klijnstra, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2020. Het hoger beroep werd ingetrokken nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 11 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij de uitkering op grond van de Ziektewet per 9 april 2019 werd voortgezet. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, waarop het Uwv zich bereid verklaarde om zich te conformeren aan het oordeel van de Raad.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad oordeelde dat het Uwv de kosten van de appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet vergoeden. De kosten van rechtsbijstand werden begroot op € 1.750,- voor de beroepsfase en € 2.187,50 voor de hoger beroepsfase, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 3.937,50. Daarnaast werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van in totaal € 178,- aan appellant vergoedt.
De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.