ECLI:NL:CRVB:2024:178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
20/3628 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/3628 ZW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. Klijnstra, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2020. Het hoger beroep werd ingetrokken nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 11 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij de uitkering op grond van de Ziektewet per 9 april 2019 werd voortgezet. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, waarop het Uwv zich bereid verklaarde om zich te conformeren aan het oordeel van de Raad.

De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad oordeelde dat het Uwv de kosten van de appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet vergoeden. De kosten van rechtsbijstand werden begroot op € 1.750,- voor de beroepsfase en € 2.187,50 voor de hoger beroepsfase, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 3.937,50. Daarnaast werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van in totaal € 178,- aan appellant vergoedt.

De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.

Uitspraak

20 3628 ZW

Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 september 2020, 19/6532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Namens appellant is
mr. Klijnstra verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft psychiater dr. E. van Duijn als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 21 april 2023 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft zijn zienswijze op het rapport gegeven. Appellant heeft gereageerd op deze zienswijze. De deskundige heeft op 18 augustus 2023 nader gerapporteerd.
Het Uwv heeft op 11 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de uitkering op grond van de Ziektewet per 9 april 2019 wordt voorgezet.
Appellant heeft op 3 november 2023 het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft op 15 november 2023 medegedeeld zich wat betreft de gevraagde proceskostenvergoeding te zullen conformeren aan het oordeel van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 oktober 2023 aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Het Uwv heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase. Daarom moet de Raad nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 3.937,50.
Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi