ECLI:NL:CRVB:2024:1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
23/3413 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die per 19 juli 2022 geschikt werd geacht voor zijn laatste werk. Appellant had zich op 14 november 2022 ziekgemeld met hartklachten en ontving aanvankelijk een uitkering op voorschotbasis. Het Uwv weigerde echter de ZW-uitkering per 19 juli 2022, wat appellant aanvocht. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en het Uwv bevestigde zijn standpunt dat appellant arbeidsgeschikt was. Appellant stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn hartklachten niet goed waren beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 augustus 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door gemachtigden en het Uwv door mr. D. de Jong. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten, en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat appellant per 19 juli 2022 geschikt was voor zijn laatste werk, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3413 ZW
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 november 2022, 23/1606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de ZW per 19 juli 2022 heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde 1] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 augustus 2024. Voor appellant is [gemachtigde 1] verschenen, vergezeld van [gemachtigde 2] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker in de bediening . Op 14 november 2022 heeft hij zich met terugwerkende kracht per 19 juli 2022 ziekgemeld met hartklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) op voorschotbasis toegekend. Op 23 december 2022 heeft hij het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant per 19 juli 2022 geschikt geacht voor zijn laatste werk. Met een besluit van 29 december 2022 heeft het Uwv de ZW-uitkering per die datum geweigerd.
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht appellant een ZW-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank acht het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar. De conclusie dat appellant op 19 juli 2022 arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk is inzichtelijk en concludent gemotiveerd. Appellant heeft in beroep geen stukken overgelegd op basis waarvan getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsarts. Dat appellant recent opnieuw naar de cardioloog is verwezen, doet aan dat oordeel niet af, nu de nieuwe klachten niet zien op de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid op de datum in geding, 19 juli 2022. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij niet arbeidsgeschikt was op 19 juli 2022. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat hij pas vijf maanden na de ziekmelding is gezien door een arts. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem pas in februari 2023 gezien. Ook is ten onrechte geen informatie opgevraagd bij zijn huisarts en de cardioloog. Verder heeft appellant aangevoerd dat zijn hartklachten ook speelden op de datum in geding zodat de verwijzing naar de cardioloog ten onrechte niet bij de beoordeling is betrokken. Ook is de in 2017 toegekende Indicatie Banenafspraak ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. In hoger beroep heeft appellant verder gesteld dat nu ook sprake is van PTSS en psychoses.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de artsen van het Uwv niet kunnen vaststellen dat appellant arbeidsgeschikt was op 19 juli 2022 omdat het onderzoek ruim na deze datum in geding heeft plaatsgevonden. Nu appellant zich op 14 november 2022 per 9 juli 2022 heeft ziekgemeld is het feit dat het medisch onderzoek ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden het gevolg van een ziekmelding met terugwerkende kracht. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door hem opgevraagde en verkregen informatie van de behandelend sector kenbaar bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Ook de in hoger beroep ingebrachte Indicatie Banenafspraak uit 2017 leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat de Indicatie Banenafspraak een reintegratie instrument is en een ander toetsingskader heeft. Deze toelichting is juist. Daarbij komt dat de Indicatie Banenafspraak ziet op de verstandelijke beperking van appellant en niet op fysieke klachten. Met andere woorden, de Indicatie Banenafspraak uit 2017 bevat geen informatie over de gezondheidsproblemen waarmee appellant ten tijde van zijn ziekmelding te maken had. De Indicatie Banenafspraak biedt ook geen ondersteuning voor het standpunt dat op de datum in geding sprake zou zijn van PTSS of psychoses en appellant heeft zijn stelling dat daarvan op datum in geding sprake is niet onderbouwd met medische stukken. De enkele stelling dat sprake is van PTSS en psychoses, is onvoldoende voor twijfel over de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van appellant op de datum in geding. De door appellant ter zitting genoemde medische ontwikkelingen zien niet op de datum in geding en zijn ook overigens niet met medische stukken onderbouwd.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant per 19 juli 2022 geschikt wordt geacht voor zijn laatste werk.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver