ECLI:NL:CRVB:2024:1877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die per 19 juli 2022 geschikt werd geacht voor zijn laatste werk. Appellant had zich op 14 november 2022 ziekgemeld met hartklachten en ontving aanvankelijk een uitkering op voorschotbasis. Het Uwv weigerde echter de ZW-uitkering per 19 juli 2022, wat appellant aanvocht. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en het Uwv bevestigde zijn standpunt dat appellant arbeidsgeschikt was. Appellant stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn hartklachten niet goed waren beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 augustus 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door gemachtigden en het Uwv door mr. D. de Jong. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten, en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat appellant per 19 juli 2022 geschikt was voor zijn laatste werk, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.