ECLI:NL:CRVB:2024:1914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/3197 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, geboren in 1992, diende op 7 april 2021 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv op 22 april 2021 werd geweigerd. De reden hiervoor was dat appellant pas in 2019 arbeidsongeschikt was geworden en op dat moment niet studerend was. Appellant maakte geen bezwaar tegen deze beslissing. In de daaropvolgende jaren diende appellant meerdere aanvragen in, maar deze werden ook afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluiten.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen aanleiding zag om terug te komen op de eerdere besluiten. Appellant had in hoger beroep dezelfde argumenten aangevoerd als in de eerdere procedure, maar de Raad voor de Rechtspraak concludeerde dat de rechtbank deze voldoende had besproken en gemotiveerd. Het door appellant ingebrachte huisartsenjournaal was niet relevant voor de beoordeling van het recht op Wajong, omdat het niet betrekking had op de relevante periode van zijn 18e verjaardag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3197 WAJONG
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2023, 23/1664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen van de weigering(en) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 11 juli 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij heeft op 7 april 2021 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 22 april 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant pas in 2019 arbeidsongeschikt is geworden en hij op dat moment niet studerend was. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 11 november 2021 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Bij besluit van 18 maart 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat niet kan worden vastgesteld of op de 18e verjaardag van appellant reeds sprake was van beperkingen in activiteiten als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een door het Uwv op 2 augustus 2022 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om voor het verleden terug te komen van de besluiten van 22 april 2021 en
18 maart 2022. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 27 september 2022 de aanvraag afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven terug te komen van de besluiten van
22 april 2021 en 18 maart 2022.
1.4.
Bij besluit van 27 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 27 september 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven de eerdere besluiten te herzien, dat er ook geen aanleiding is die besluiten voor de toekomst te herzien en dat er binnen vijf jaar na de 18e verjaardag geen toename is van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv had moeten terugkomen op de eerdere besluiten van 22 april 2021 en 18 maart 2022 en of het Uwv dus terecht de aanvraag van appellant om hem een Wajong-uitkering toe te kennen heeft afgewezen. Appellant heeft voor de onderbouwing van zijn beroep gewezen op de brief van de psycholoog van 19 juli 2022. De informatie in die brief ziet echter op de situatie van dat moment, terwijl het bij de Wajong-beoordeling gaat om de beoordeling van de situatie op het 18e levensjaar van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 20 januari 2023 gezegd dat destijds (op de 18e verjaardag van appellant) sprake kan zijn geweest van de genoemde klachten, maar dat een medische onderbouwing daarvoor ontbreekt. Voor zover appellant alsnog zijn Wajong-aanvraag zou willen onderbouwen is het dus noodzakelijk dat appellant medische informatie probeert te krijgen van zijn behandelaar(s) die wat kan vertellen over de situatie van toen en niet over de situatie zoals deze nu is. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Er zijn geen medische gegevens waaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van psychische klachten en evidente (arbeids)beperkingen op het 18e jaar.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant beschrijft in het hoger beroepschrift zijn levensverhaal en de klachten die hij tot op heden ervaart. Hij stelt zich op het standpunt recht te hebben op een Wajong-uitkering, omdat hij met zijn belemmeringen weliswaar prima voor zichzelf kan werken, maar niet normaal op de arbeidsmarkt voor een werkgever kan functioneren. Ter onderbouwing verwijst hij onder andere naar een huisartsenjournaal over de periode van 1994 tot 2023.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar beroep van 23 januari 2024 ingebracht en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om niet terug te komen van de weigering(en) om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat het door appellant in hoger beroep ingebrachte huisartsenjournaal niet ziet op de voor de beoordeling van het recht op Wajong relevante periode ( [geboortedatum] 2010 tot [geboortedatum] 2015), zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 januari 2024 concludeert. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Het Uwv mocht de herhaalde aanvraag van appellant van 2 augustus 2022 daarom afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.