ECLI:NL:CRVB:2024:1978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/3207 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 21 februari 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik. De ex-werkgever was niet aanwezig op de zitting. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 december 2021 niet onjuist is. De Raad concludeert dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking en dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor blijft de beëindiging van de WIA-uitkering in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3207 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 oktober 2023, 22/5299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam ex-werkgever] te [Vestigingsplaats] (ex-werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 21 februari 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de ex-werkgever heeft mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink, advocaat, aangegeven deel te willen nemen aan het geding in hoger beroep.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ouwerkerk-Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik. De ex-werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor zijn uitval gewerkt als monteur bedrijfswagen/1e bedrijfsauto technicus voor 38 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 14 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,85%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 14 augustus 2020 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 december 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2021 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 21 februari 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te concluderen dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is gemotiveerd waarom de deconditionering van appellant niet kan leiden tot het aannemen van een urenbeperking en dat eveneens afdoende is gemotiveerd dat voor het aannemen van een verdergaande beperking op het aspect zitten geen aanleiding bestaat.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep naar voren gebrachte standpunten herhaald. Hij kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en stelt dat niet is ingegaan op zijn standpunt dat niet bewegen en inactief zijn, kan voortvloeien uit een onderliggend ziektebeeld. Er is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. In dat kader is verwezen naar het CBBS-handboek en het verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis. In het CBBS-handboek staat niet dat verminderde conditie slechts het gevolg kan zijn van een ernstige depressie, maar er staat dat het een gevolg kan zijn van een langdurige depressie. Volgens appellant zou ook vanuit preventief oogpunt een urenbeperking aan de orde moeten zijn. In dat kader is verwezen naar informatie van de Forta Groep. Ten onrechte is de verzekeringsarts bezwaar hieraan voorbij gegaan en de rechtbank heeft hier evenmin iets over overwogen. Appellant is van mening is dat er meer beperkingen in de Rubrieken I en II zouden moeten worden vastgelegd en ook dat er een beperking met betrekking tot zitten had moeten worden aangenomen. Appellant stelt dat lang achterelkaar zitten niet goed is en dat voldoende kunnen afwisselen van houding over het algemeen aanbevolen is in geval van rugklachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt .
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Het Uwv heeft een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft onderzocht en beschikte over informatie uit de behandelend sector. Wat appellant in hoger beroep over zijn beperkingen heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
De door de verzekeringsarts op 6 december 2021 vastgestelde FML, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderschreven, kan op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist worden gehouden. Appellant is aangewezen op werkzaamheden zonder veelvuldige deadlines/productiepieken en werkzaamheden zonder hoog handelingstempo. Appellant is aangewezen op een werksituatie die in grote lijnen voorspelbaar is. Er zijn beperkingen van toepassing ten aanzien van conflicthantering en een leidinggevende functie. Er zijn fysieke beperkingen van toepassing ten aanzien van trillingsbelasting, (frequent) buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, lopen (tijdens werk), staan (tijdens werk), trappenlopen, klimmen, gebogen en/of getordeerd actief zijn, en boven schouderhoogte actief zijn. Nachtelijke werkzaamheden zijn niet geschikt. Appellant heeft in beroep en hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.
Wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking. De door de behandelaars vastgestelde problematiek geeft geen aanleiding om een urenbeperking vast te stellen aangezien er geen sprake is van een energetische beperking als direct gevolg van medische problematiek waarvoor structurele rustmomenten medisch noodzakelijk zijn. De beroepsgrond van appellant dat op basis van het bepaalde in het CBBS-handboek een urenbeperking aan de orde moet zijn, slaagt niet. Het enkele feit dat de diagnose depressie is genoemd in het CBBS-handboek betekent niet dat deze diagnose automatisch leidt tot deze beperking.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellant in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt