ECLI:NL:CRVB:2024:1989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23/3376 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 6 oktober 2019 ziekmeldde na een verkeersongeval, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 7 december 2021 was opgesteld door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellant overtuigend was gemotiveerd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat de arbeidsdeskundige onjuiste informatie heeft gebruikt bij het selecteren van functies. Hij heeft aanvullende medische stukken ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen aanknopingspunten bood voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellant per datum in geding, 3 oktober 2021, belastbaar was voor arbeid op basis van de in de FML opgenomen beperkingen.

De uitspraak bevestigt dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3376 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 november 2023, 22/2318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 18,36 uur per week. Op 6 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en cognitieve klachten na een verkeersongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
7 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 2,90%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 3 oktober 2021 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In wat in bezwaar naar voren is gekomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de door de primaire arts aangenomen beperkingen te wijzigen en deze neergelegd in de FML van 8 augustus 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant nog steeds geschikt is voor de geselecteerde functies en de mate van arbeidsongeschiktheid daarom ongewijzigd vastgesteld op 2,90%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen en de arbeidsdeskundige bij het selecteren van functies is uitgegaan van onjuiste informatie. Appellant stelt dat hij op en na
3 oktober 2021 volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant op 6 september 2024 aanvullende medische stukken ingebracht, te weten meerdere brieven van neuroloog-somnoloog B. van Wetten van 30 augustus 2022, 7 december 2023,
8 maart 2024 en 15 april 2024, een brief van GZ-psycholoog-somnoloog G. Peeters van
30 december 2022 en een brief van neuroloog F.H.M. Kornips van 26 april 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de
WIA-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in een essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen. De brieven van de
neuroloog-somnoloog, de psycholoog en de neuroloog bevatten geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant per datum in geding van 3 oktober 2021 belastbaar is met arbeid op basis van de in de FML van 8 augustus 2022 opgenomen beperkingen. De brieven dateren zonder uitzondering van ruim tien maanden tot 2,5 jaar na de datum in geding en geven geen informatie over de situatie van appellant ten tijde van de datum in geding. Uit de brieven komt naar voren dat appellant onder behandeling is voor zijn slaapproblematiek, dat de epilepsie wordt uitgelokt door slaapdeprivatie en dat de slaaptherapie nog niet het gewenste effect heeft. Bovendien blijkt uit de rapporten van de (verzekerings)artsen dat met de slaapdeprivatie en de effecten daarvan op de epilepsie van appellant al rekening is gehouden door het opnemen van een urenbeperking in de FML. De Raad ziet geen reden om, zoals door appellant ter zitting is verzocht, een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt