ECLI:NL:CRVB:2024:2028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziekmeldde na een ongeval, betwistte de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 57,82% per 31 januari 2022. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 september 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en zijn broer, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door een medewerker via een beeldverbinding. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met de medische belastbaarheid van appellant. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.