ECLI:NL:CRVB:2024:2171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24/805 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv en de medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 23 januari 2023. Appellant, die zich op 6 oktober 2021 ziekmeldde, betwistte de beëindiging van zijn uitkering op basis van zijn medische beperkingen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een medische beoordeling door een verzekeringsarts, in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellant stelde dat hij door zijn beperkingen niet in staat was om deze functies te vervullen en voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moest worden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht had beëindigd. De Raad onderschreef de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/805 ZW
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2024, 23/6066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 23 januari 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 9 oktober 2024. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bridge/crew medewerker bij [werkgever 1] voor gemiddeld 14,71 uur per week en als specialist schoonmaker bij [werkgever 2] voor ongeveer 24 uur per week. Op 6 oktober 2021 heeft hij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2022 de ZWuitkering van appellant met ingang van 23 januari 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toegelicht dat er daarom geen aanleiding is voor een heroverweging van het arbeidskundig onderzoek.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn rapport heeft opgesteld zonder de informatie van Fysius Rugexperts (Fysius) af te wachten. Appellant heeft de informatie van Fysius in beroep alsnog overgelegd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie bij zijn beoordeling betrokken, zodat appellant door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank dit gebrek daarom gepasseerd, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en de bepaling dat het Uwv het griffierecht dient te vergoeden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 december 2023 heeft geconcludeerd dat de verklaring van Fysius geen aanleiding geeft om het medische standpunt te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rugklachten geduid als grotendeels aspecifiek. De verklaring van Fysius bevestigt dit, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft daarom geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. De rechtbank heeft deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. De rechtbank heeft hier ook bij betrokken dat de gemachtigde van appellant op de zitting heeft onderkend dat de verklaring van Fysius aansluit bij de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aangezien appellant verder geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen objectief medische basis is om meer beperkingen aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellant niet geschikt te achten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Volgens appellant moet de FML worden aangepast. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring overgelegd van de poli orthopedie van Acibadem International Medical Center (Acibadem) van 9 april 2024. Appellant stelt dat hij de functies niet kan verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep een brief van de poli orthopedie van Acibadem van 9 april 2024 overgelegd. In reactie op deze informatie heeft het Uwv een rapport van 26 juni 2024 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat uit onderzoek bij het Acibadem is gebleken dat er geen sprake is van een hernia in de onderrug (zenuwwortelbeknelling) en dat de kracht in de benen goed is, zodat er geen operatie-indicatie is. Er is wel slijtage gezien van de wervelkolom, waarbij de rugklachten van appellant nog steeds zijn te duiden als (grotendeels) aspecifiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook van deze diagnose uitgegaan in bezwaar en beroep. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de gevonden slijtage bij appellant niet ernstig en komt dit ook veel voor bij patiënten zonder lage rugklachten. Bij dergelijke afwijkingen is het alleen nodig om evident zware rugbelasting in de FML te beperken en hierin voorziet de FML al. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de brief van Acibadem geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.4.
De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld, wordt daarom gevolgd.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. el Khabazi