ECLI:NL:CRVB:2024:2171
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv en de medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 23 januari 2023. Appellant, die zich op 6 oktober 2021 ziekmeldde, betwistte de beëindiging van zijn uitkering op basis van zijn medische beperkingen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een medische beoordeling door een verzekeringsarts, in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellant stelde dat hij door zijn beperkingen niet in staat was om deze functies te vervullen en voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moest worden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht had beëindigd. De Raad onderschreef de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.