In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 21 februari 2024 een uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/6604. Op 19 juni 2024 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Vervolgens heeft appellante op 30 juli 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die zij heeft gemaakt in verband met het beroep en het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 2.625,-, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. Daarnaast is het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat appellante heeft betaald, dat in totaal € 188,- bedraagt.
De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 27 november 2024. De griffier van de zitting was A.M. Korver. Deze uitspraak is relevant voor de toepassing van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die betrekking hebben op proceskostenveroordelingen in bestuursrechtelijke procedures.