ECLI:NL:CRVB:2024:2283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/1590 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor eigen werk als zorgverlener

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 19 juli 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als zorgverlener werkte, stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om zijn werk te verrichten en dat de beëindiging van zijn uitkering onterecht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de uitkering terecht had beëindigd. De Raad baseerde zich op zorgvuldig medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant had niet met objectieve medische gegevens onderbouwd dat er verdergaande beperkingen waren die zijn geschiktheid voor het werk in de weg stonden. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat appellant geschikt was voor zijn werkzaamheden als zorgverlener. De Raad wees ook het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toekenning van deze vergoeding.

Uitspraak

23/1590 ZW
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2023, 22/2811 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de ZW per 19 juli 2022 terecht heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Alkir, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen in vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alkir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als zorgverlener voor 26 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 maart 2022 geëindigd. Op 31 maart 2022 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 5 mei 2022 en 15 juli 2022 vond telefonisch spreekuur plaats met een verzekeringsarts in aanwezigheid van een gecertificeerde tolk. Deze arts heeft appellant per 31 maart 2022 geschikt geacht voor zijn laatste werk. Met een besluit van 18 juli 2022 heeft het Uwv de ZW-uitkering per 31 maart 2022 beëindigd
.
1.2.
Bij besluit van 25 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, waarbij de einddatum van de ZW-uitkering is vastgesteld op 19 juli 2022. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 10 oktober 2022 op het spreekuur gezien in aanwezigheid van een tolk.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aansluitend aan de hoorzitting lichamelijk en psychisch onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat weliswaar sprake is van ziekte of gebrek maar dat appellant wel geschikt is voor zijn eigen werk als zorgverlener. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het werk in de functie van zorgverlener beschreven als licht fysiek werk. Appellant had de zorg voor een 12/13-jarige (gehandicapte) jongen (met druk gedrag), waarbij de zorgtaken van appellant voornamelijk bestonden uit wassen, aankleden, samen eten, medicatie geven, oppassen en (met de auto) naar school brengen en ophalen. Appellant heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van fysiek licht werk, omdat appellant de jongen ook moest douchen, wat lichamelijk zwaar en belastend is. De rechtbank heeft appellant hierin niet gevolgd. Zo heeft appellant pas op
de zitting verteld dat hij de jongen moest helpen met douchen. Hij heeft daarover niet
verklaard tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts of tijdens de hoorzitting van
10 oktober 2022. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant tijdens die hoorzitting wel heeft verklaard dat de jongen geen lichamelijke handicap heeft, zodat het niet voor de hand ligt dat de werkzaamheden fysiek zwaar belastend zijn. De rechtbank heeft over het werk van appellant als zorgverlener geen reden gezien om aan de juistheid en de volledigheid van de verslaglegging van de verzekeringsartsen van het Uwv te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat dat werk fysiek lichte werkzaamheden betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed gemotiveerd dat de fysieke belasting in het werk als zorgverlener de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. In het werk wordt niet langdurig gestaan, zodat de varicosis geen reden vormt om appellant ongeschikt te achten voor dit werk. De cardiale klachten, de rugklachten en de overige klachten waren al ruim voor de aanvang van het dienstverband aanwezig en gelet op het eigen werk, met de daarin voorkomende belastingen, is er geen medische reden waarom appellant hier niet toe in staat kan worden geacht. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Verder is op de zitting gebleken dat de voetklachten pas later
(na de operatie in januari 2023) zijn ontstaan en dus op de hier te beoordelen datum
(19 juli 2022) nog niet aanwezig waren.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij acht zich vanwege zijn fysieke en psychische klachten op 19 juli 2022 niet geschikt om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden met zijn werk als zorgverlener. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft geen lichamelijk onderzoek gedaan en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderzoek naar de psychische gesteldheid van appellant gedaan. Beide verzekeringsartsen hebben te weinig onderzoek gedaan naar de werkzaamheden van appellant en de belasting daarvan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak ten onrechte overwogen dat pas tijdens de zitting van de rechtbank is aangegeven dat appellant de jongen moest helpen met douchen. Appellant heeft in het spreekuur met de verzekeringsarts meegedeeld dat zorgtaken onder meer bestonden uit het wassen van de jongen. Daarmee heeft appellant bedoeld dat hij de jongen moest douchen. Appellant heeft ook aangevoerd dat hij tijdens de werkzaamheden al voetklachten had. Daarom heeft hij op 12 januari 2023 een operatie ondergaan. Door de pijn aan de benen kan appellant niet lang staan en zitten. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de rugklachten, hartklachten en duizelingsklachten. Tijdens zijn werkzaamheden als zorgverlener had [appellant] ook al psychische problemen en slaapproblemen, waardoor hij overdag erg moe is. Hij is hiervoor onder behandeling bij gezondheidszorgpsycholoog H.K.F. van den Heuvel. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een verklaring van 22 mei 2023 van
gezondheidszorgpsycholoog Van den Heuvel, een ongedateerd ontslagformulier spoedeisende hulp en een medicatie overzicht van 7 augustus 2024 in geding gebracht. Verder heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de
ZW-uitkering per 19 juli 2022 terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat de belasting in het eigen werk van zorgverlener onjuist is vastgesteld, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts heeft de kenmerkende taken van zijn werk als zorgverlener bij appellant uitgevraagd. Er is geen reden om aan deze weergave van het gesprek, zoals opgenomen in het rapport, te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het werk beschreven als licht fysiek werk. Appellant heeft in beroep en hoger beroep volstaan met een nadere verklaring over de werkzaamheden. Dit leidt niet tot een andere conclusie over de belasting in het werk.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat die werkzaamheden op 19 juli 2022 voor hem te zwaar zouden zijn. De verzekeringsartsen hebben blijkens hun rapporten van 15 juli 2022 en 11 oktober 2022 zorgvuldig onderzoek gedaan naar de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, appellant gesproken op het spreekuur, informatie bij de huisarts opgevraagd en deze betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en appellant onderzocht op het spreekuur. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant door fysieke klachten zijn eigen werk niet zou kunnen uitvoeren. Uit de opgevraagde gegevens van de huisarts van 16 juni 2022 blijkt dat bij appellant sprake was van lumbago en dat geen nieuwe cardiologische problemen naar voren zijn gekomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2022, dat is opgemaakt naar aanleiding van het fysieke spreekuur, blijkt dat appellant heeft meegedeeld dat hij zich heeft ziekgemeld vanwege zijn beenklachten. Er is sprake van varicosis links waarvoor appellant is verwezen naar de dermatoloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de varicosis geen reden is om appellant ongeschikt te achten voor zijn werk, omdat het geen werk betreft waarin voortdurend moet worden gestaan. De al jaren aanwezige rugklachten en cardiale problemen leiden evenmin tot de conclusie dat appellant hiermee ongeschikt is voor het fysiek lichte werk, dat voornamelijk begeleidingstaken betrof. Niet is gebleken dat deze klachten appellant hebben belemmerd bij zijn werkzaamheden tijdens het dienstverband.
4.5.
Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat op lichamelijk vlak verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen of dat rekening had moeten worden gehouden met psychische klachten. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. De informatie heeft geen betrekking op de datum in geding en biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Dat bij appellant ook al op 19 juli 2022 sprake was van psychische klachten blijkt niet uit de verklaring van 22 mei 2023 van gezondheidszorgpsycholoog Van den Heuvel en ook niet uit de door verzekeringsarts ontvangen informatie van de huisarts van 16 juni 2022. In die verklaring zijn uitsluitend fysieke klachten bij appellant gerapporteerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Dit betekent ook dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt