ECLI:NL:CRVB:2024:23

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/2015 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand voor airconditioner op basis van geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn herhaalde aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een airconditioner door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De aanvraag is afgewezen op grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

De appellant had eerder, op 6 augustus 2018, een aanvraag ingediend voor dezelfde bijstand, welke was afgewezen. De rechtbank had het beroep tegen deze eerdere afwijzing niet-ontvankelijk verklaard en de Raad had deze uitspraak bevestigd. In de herhaalde aanvraag van 21 augustus 2020 stelde appellant dat de temperaturen in de zomer hoger zijn geworden, maar de Raad oordeelde dat dit geen nieuw relevant feit of veranderde omstandigheid is. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag voor de airconditioner in stand blijft, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die de afwijzing kunnen onderbouwen.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 november 2023, waar appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. De Raad heeft de beroepsgronden van appellant besproken, maar kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de afwijzing van de herhaalde aanvraag blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2015 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2022, 21/857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een airconditioner. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad komt tot het oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.D. Ferwerda.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 6 augustus 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een airconditioner op grond van de Participatiewet. Met een besluit van 21 september 2018 (eerdere besluit), na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 6 december 2018, heeft het college die aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten. Met een uitspraak van 28 juni 2019 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft (onder andere) die uitspraak bevestigd met zijn uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1649.
1.2.
Appellant heeft op 21 augustus 2020 opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een airconditioner. Met een besluit van 5 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit), heeft het college de nieuwe aanvraag als herhaalde aanvraag aangemerkt en zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het eerdere besluit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De aanvraag van appellant van 21 augustus 2020 is een herhaling van de aanvraag waarop het college met het eerdere besluit heeft beslist. Het college heeft op de herhaalde aanvraag beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Appellant heeft in dat verband enerzijds naar voren gebracht dat er sprake is van hoge(re) temperaturen in de zomer in vergelijking tot de temperaturen ten tijde van de eerdere aanvraag en anderzijds dat hij, vanwege een aan hem verleend saneringskrediet, niet heeft kunnen reserveren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.2.
Dat sprake is van hogere temperaturen in de zomer heeft appellant ook al in het kader van de eerdere aanvraag van 6 augustus 2018 naar voren gebracht. Voor zover appellant stelt dat de temperaturen daarna nog hoger geworden zijn, is dat geen nieuw relevant feit of veranderde omstandigheid die kan afdoen aan het eerdere besluit dat een airconditioner voor appellant niet noodzakelijk is. Daarnaast dateert het verleende saneringskrediet (als gevolg waarvan appellant in ieder geval vanaf dat moment niet heeft kunnen reserveren) weliswaar van na het eerdere besluit, maar ook dit is geen feit of veranderde omstandigheid die kan afdoen aan het eerdere besluit. Met het eerdere besluit is de bijzondere bijstand immers afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke bestaanskosten. Of iemand heeft kunnen reserveren is van belang bij de hier niet aan de orde zijnde vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellant heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat de kosten voor een airconditioner algemeen noodzakelijk zijn. Hiermee beoogt appellant in feite het debat over de juistheid van het eerdere besluit te voeren. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
vermelden.
Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.