ECLI:NL:CRVB:2024:231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/1257 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 23 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beslissing van het Uwv en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder zijn bewegingsangst en vermoeidheidsklachten, niet overtuigend geacht en concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 8 februari 2024.

Uitspraak

22/1257 WIA
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2022, 21/2180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 23 februari 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.
Het onderzoek in de zaken is heropend om de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere reactie te vragen op een door appellant aangevoerde grond. Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht, waarop door appellant is gereageerd. Vervolgens hebben partijen over en weer gereageerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 40,71 uur per week. Op 15 februari 2018 heeft appellant zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2020 geweigerd appellant met ingang van 23 februari 2020 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien een aantal aanvullende beperkingen voor appellant aan te nemen en deze vastgelegd in een FML van 23 februari 2021. Met inachtneming van de gewijzigde FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee van de vijf door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee nieuwe functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 28,1%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door het Uwv opgestelde medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de in de FML van 23 februari 2021 opgenomen beperkingen voldoende rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van appellant. Uit het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte onderzoek en de gegevens van de behandelende sector blijkt volgens de rechtbank niet dat verdergaande beperkingen voor appellant moeten worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat, uitgaande van de beperkingen in de FML van 23 februari 2021, de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het feit dat appellant slechts kan lopen met een kruk niet van belang is voor de geselecteerde functies, omdat het betreffende werk zittend kan worden gedaan. Hiermee wordt miskend dat appellant als gevolg van een val van een stelling in 2015 in ernstige mate lijdt aan bewegingsangst en daardoor ook zittend niet langdurig kan worden belast met bewegingen zoals duwen/trekken van 10 kgf. Appellant heeft ook aangevoerd dat een urenbeperking om energetische redenen moet worden aangenomen. Appellant heeft zeer ernstige slaapklachten, waardoor hij overdag stelselmatig zeer vermoeid is en moet slapen. Uit het dagverhaal blijkt dat hij een grote recuperatiebehoefte heeft. Door de val van een hoogte van 3 meter in 2015 heeft appellant nog steeds ernstige pijnklachten en psychische klachten. Daardoor ondervindt appellant een ernstige stoornis in de energiehuishouding. Appellant heeft ter zitting van de Raad naar voren gebracht dat zijn vermoeidheidsklachten en slaapproblemen (mede) worden veroorzaakt door de medicijnen die hij gebruikt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft verwezen naar in hoger beroep overgelegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2022, 23 januari 2023, 1 juni 2023, 10 juli 2023, 22 augustus 2023 en 25 oktober 2023.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Het betoog van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten bij de vaststelling van zijn belastbaarheid, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 23 januari 2023 gereageerd op het standpunt dat appellant vanwege zijn bewegingsangst niet zou mogen worden belast met bewegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat uit de in zijn rapport van 9 juli 2019 besproken informatie van Reade van 19 juli 2018 is gebleken dat bewegingsangst en frustratie een onderhoudende rol in de klachten van appellant lijken te spelen. Bewegingsangst is echter op zich geen ziekte of gebrek en betekent niet dat appellant niet zou kunnen of mogen bewegen. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant zittend kan worden belast met bewegingen zoals duwen/trekken van 10 kgf.
4.4.
In de FML van 23 februari 2021 is een urenbeperking aangenomen in die zin dat in rubriek 6 van de FML is vastgelegd dat appellant niet ’s nachts kan werken en qua uren enigszins beperkt is (kan gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week werken). Een verdergaande urenbeperking acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 februari 2021 bij voor appellant passende arbeid niet aan de orde. In de rapporten van 22 augustus 2023 en 25 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking. Het gebruik van medicatie voor depressie en slapeloosheid is op zich geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Appellant gebruikt de medicatie al langere tijd. Niet is gebleken dat de medicatie bij hem forse bijwerkingen zou geven en er is door de behandelaars ook niet naar andere medicatie omgezien. Daarbij is niet gebleken is dat de slaapproblemen van dien aard zijn dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn eigen onderzoek tijdens het spreekuur van 19 februari 2021 geen signalen van vermoeidheid bij appellant gezien. De enkele stelling van appellant dat de medicatie wel leidt tot slapeloosheid en dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen is niet met medische stukken onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor