ECLI:NL:CRVB:2024:2314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had zich ziekgemeld met verschillende medische klachten en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had aangenomen. De Raad volgde de conclusie van de deskundige niet, die op 18 april 2024 een rapport had uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in een rapport van 11 juni 2024 gemotiveerd dat de conclusie van de deskundige niet medisch onderbouwd kon worden. De geselecteerde functies werden als passend voor appellant beschouwd.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. R.E. Zalm namens appellant. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 juni 2023, waar appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv. Na de zitting werd het onderzoek heropend en werd dr. F.H. Krouwels als deskundige benoemd. De deskundige concludeerde dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren, maar dat appellant wel beperkingen had die beter vermeden konden worden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten, omdat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig was geweest en de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.