ECLI:NL:CRVB:2024:2314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
21/1526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had zich ziekgemeld met verschillende medische klachten en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had aangenomen. De Raad volgde de conclusie van de deskundige niet, die op 18 april 2024 een rapport had uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in een rapport van 11 juni 2024 gemotiveerd dat de conclusie van de deskundige niet medisch onderbouwd kon worden. De geselecteerde functies werden als passend voor appellant beschouwd.

Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. R.E. Zalm namens appellant. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 juni 2023, waar appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv. Na de zitting werd het onderzoek heropend en werd dr. F.H. Krouwels als deskundige benoemd. De deskundige concludeerde dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren, maar dat appellant wel beperkingen had die beter vermeden konden worden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten, omdat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig was geweest en de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

21/1526 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021, 20/2877 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 10 november 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.E. Zalm hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zalm. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft dr. F.H. Krouwels, longarts, benoemd als deskundige. Deze deskundige heeft op 18 april 2024 een rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben schriftelijk op dit rapport gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als medewerker vliegtuigschoonmaak voor gemiddeld 28,99 uur per week. Op 12 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld met verschillende medische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 september 2019. Het gaat daarbij om een beperking op het aspect huidcontact, met als toelichting “geen direct contact met cosmeticaproducten” en om een beperking op het aspect stof, rook, gassen en dampen, met als toelichting “geen omgeving met veel rook, gassen, dampen en stof en sterke geuren en geen gassen van schoonmaakmiddelen”. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk als medewerker vliegtuigschoonmaak en heeft voor appellant functies geselecteerd op basis waarvan een mate van arbeidsongeschiktheid is berekend van 14,18%. Het Uwv heeft bij besluit van 24 september 2019 geweigerd appellant per 10 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 14 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling van de arts van het Uwv onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens het maatmanloon van appellant aangepast en daarnaast de eerder geselecteerde functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264121) en productiemedewerker metaal en elektroindustrie (SBC-code 111171) verworpen, omdat niet kan worden uitgesloten dat er in die functies scherpe geuren aan de orde zijn. In plaats daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies kraanmachinisten (SBC-code 282113) en elektromonteur (sterkstroom) (SBC-code 267010) geselecteerd. Op basis van die functies, tezamen met de eerder geselecteerde functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en het aangepaste maatmanloon, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 19,48%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is geweest. De stelling van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende kennis heeft van de bij hem vastgestelde aandoening Multiple Chemical Sensitivity wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, net als de arts van het Uwv, de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend longarts en dermatoloog bij de medische beoordeling betrokken en afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding bestond om af te wijken van de eerder door de arts van het Uwv verrichte medische beoordeling. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat de geselecteerde functies in enig opzicht voor appellant ongeschikt zouden zijn.
Standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat vanwege de aandoening Multiple Chemical Sensitivity meer beperkingen moeten worden aangenomen dan is gebeurd in de FML. Hij heeft door die aandoening vrijwel altijd pijn en krampen in de luchtwegen, pijn in de borst, pijn in de ogen, hoofdpijn, spier- en gewrichtspijnen, vergeetachtigheid, irritatie van de huid, hoge bloeddruk en vaak maagzuur, waardoor hij veelvuldig moet boeren. Daarnaast is hij allergisch voor dampen, parfums, (uitlaat)gassen, fel zonlicht, UV-licht en warmte. Ter onderbouwing heeft hij in hoger beroep informatie van zijn behandelend longarts van 28 april 2021 overgelegd. Als gevolg van deze allergieën is reizen met het openbaar vervoer nagenoeg onmogelijk. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat geen van de geselecteerde functies voor hem geschikt is, omdat hij in die functies wel degelijk in aanraking komt met stoffen die bij hem een ernstige reactie uitlokken. Zo moeten er in de functie productiemedewerker industrie koffiezetapparaten worden getest en wordt in de functie kraanmachinisten onderhoud verricht en dient men zelf te tanken. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar de in hoger beroep ingebrachte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidskundige bezwaar en beroep.
Deskundige
3.3.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten en de in het dossier aanwezige medische informatie is er bij de Raad twijfel ontstaan of, ondanks de in de FML opgenomen beperkingen, voldoende rekening is gehouden met het feit dat appellant, naar hij stelt, al bij geringe blootstelling aan geuren, dampen en stoffen allergische klachten krijgt en of hij om die reden de geselecteerde functies kan vervullen. De Raad heeft daarom dr. Krouwels, longarts, als deskundige benoemd.
3.4.
De deskundige heeft appellant op 20 februari 2024 gesproken en onderzocht, een dossier- en literatuurstudie verricht en overleg gevoerd met vakgenoten en op basis daarvan een rapport van 18 april 2024 opgesteld. In dit rapport is geconcludeerd dat er op het vakgebied van de deskundige geen objectiveerbare afwijkingen zijn gevonden, maar dat het klachtenpatroon van appellant past bij de diagnose Multiple Chemical Hypersensitivity met ernstige kortademigheidsklachten bij inhalatie van prikkelende stoffen. De beperkingen in de FML passen volgens de deskundige goed bij dit klachtenpatroon. Geuren, stoffen en dampen kunnen dan ook beter vermeden worden. Er zijn in de FML echter geen beperkingen opgenomen op de aspecten hitte, koude en tocht, ondanks dat deze omstandigheden in principe ook tot de klachten kunnen leiden. Ook deze omstandigheden kunnen daarom beter vermeden worden, aldus de deskundige.
3.5.
Appellant heeft bij brief van 26 juni 2024 meegedeeld geen aanmerkingen op het rapport van de deskundige te hebben, omdat daaruit blijkt dat vermeden moet worden dat hij tewerk wordt gesteld in een omgeving met de in dat rapport genoemde stoffen. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat daarom geen van de geselecteerde functies voor hem geschikt is.
3.6.
Het Uwv heeft in reactie op het rapport van de deskundige het standpunt gehandhaafd dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust en ter onderbouwing een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2024 ingebracht. Daarin heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de deskundige de in de FML opgenomen beperkingen bevestigt. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant wel buitenshuis komt, waardoor het aannemelijk is dat geringe blootstelling aan gassen en dampen, zoals algemeen voorkomend in de buitenlucht, in kantoorruimtes of in het openbaar vervoer, niet leidt tot ernstige kortademigheid. De door de deskundige aangewezen geachte beperkingen voor hitte, koude en tocht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overgenomen. Dit omdat dergelijke beperkingen gezien de afwezigheid van longafwijkingen niet onderbouwd kunnen worden en deze beperkingen ook niet eerder zijn vastgesteld bij de milde bronchiale hyperreactiviteit die bij appellant is geconstateerd. Hitte, koude en tocht zijn geen chemische middelen en gaan ook niet gepaard met specifieke geurende stoffen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een allergie voor hitte, koude en tocht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bovendien niet aannemelijk geacht, aangezien appellant ook buitenshuis komt en in Nederland woont, waar de buitentemperaturen wisselend kunnen zijn.
3.7.
Vervolgens heeft appellant bij brief van 29 juli 2024 laten weten het gelet op de bevindingen van de deskundige onbegrijpelijk te vinden dat het Uwv het eerder ingenomen standpunt handhaaft. De deskundige raadt aan hem niet te laten werken in een omgeving met diverse chemische stoffen, maar toch acht het Uwv de geselecteerde functies voor hem steeds geschikt, terwijl duidelijk blijkt dat hij in deze functies regelmatig in aanraking komt met chemische stoffen. De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een geringe blootstelling aan bepaalde stoffen wel mogelijk is, omdat hij buitenshuis komt, is volgens hem enigszins misplaatst. Hij probeert namelijk deze blootstelling zoveel mogelijk te beperken, ook in situaties waarin hij genoodzaakt is buitenshuis te komen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens hem ten onrechte geen beperkingen voor hitte, koude en tocht aangenomen, omdat juist deze aspecten op een werkvloer ertoe kunnen leiden dat chemische stoffen veel meer verspreid worden.
3.8.
Ook in deze reactie van appellant heeft het Uwv geen aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Ter onderbouwing is een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht van 5 augustus 2024. Hierin is opgemerkt dat hitte, koude en tocht geen op zichzelf staande stoffen, gassen of dampen zijn die een allergie kunnen veroorzaken en dat als de in de FML aangegeven stoffen, gassen en dampen worden vermeden, deze ook niet voorkomen in een warme, koude of tochtige omgeving.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken
Medische beoordeling
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
4.4.
Het rapport van de deskundige komt de Raad niet in alle opzichten overtuigend voor. Hiertoe wordt overwogen dat in dat rapport niet is onderbouwd op welke wijze de omstandigheden hitte, koude en tocht op zichzelf bij appellant tot klachten kunnen leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 juni 2024 gemotiveerd dat een direct effect van deze omstandigheden op de gezondheidssituatie van appellant, in de zin van medische beperkingen, niet medisch onderbouwd kan worden. Appellant betwist deze motivering niet, maar koppelt de volgens hem bestaande noodzaak voor beperkingen op de aspecten hitte, koude en tocht aan de verspreiding van chemische stoffen door die omstandigheden. In het rapport van 5 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter overtuigend gemotiveerd dat een dergelijk risico van verspreiding zich niet voordoet als de in de FML aangegeven stoffen, gassen en dampen worden vermeden. Gelet op deze motivering is niet gebleken van een noodzaak voor beperkingen op de aspecten hitte, koude en tocht, bovenop de al opgenomen beperkingen in de FML. De conclusie van de deskundige dat appellant ook beperkt is op die aspecten wordt daarom niet gevolgd.
4.5.
Voor het overige heeft de deskundige de beperkingen in de FML onderschreven. Appellant heeft meegedeeld hier geen aanmerkingen op te hebben. Er bestaat daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant in de FML opgenomen beperkingen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het Resultaat functiebeoordeling van 10 maart 2020 en het rapport van 18 augustus 2022 voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In deze functies is direct contact met cosmetica niet aan de orde, waardoor geen sprake is van een overschrijding van de aangenomen beperking op het aspect huidcontact. Wat betreft de aangenomen beperking op het aspect stof, rook, gassen en dampen volgt uit de daarbij vermelde toelichting niet dat appellant geen enkele blootstelling kan verdragen (met uitzondering van gassen van schoonmaakmiddelen). Deze toelichting in combinatie met de functie-inhoud van de geselecteerde functies, waaruit blijkt dat in die functies hooguit sprake is van een zeer beperkte blootstelling aan gassen en dampen, maakt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de geselecteerde functies ook geen overschrijding plaatsvindt van de beperking op het aspect stof, rook, gassen en dampen. Specifiek over de geselecteerde functie kraanmachinisten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat in die functie 5% van de werktijd wordt besteed aan tanken en klein onderhoud, zoals bijvoorbeeld olie peilen en vloeistoffen bijvullen. Daarbij is besproken dat deze taken een beperkt deel van de gehele werktijd beslaan, kort van duur zijn en plaatsvinden in de buitenlucht waar gassen en dampen snel vervliegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven hiertegen geen medische bezwaren te zien. Hiermee is voldoende beargumenteerd dat de belastbaarheid ook in deze geselecteerde functie niet wordt overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt, appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.M. Snellenberg