ECLI:NL:CRVB:2024:235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/3232 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoeken in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op meerdere verzoeken om herziening van eerdere uitspraken. De verzoeker heeft op 9 augustus 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, waarin verschillende verzoeken om herziening niet-ontvankelijk waren verklaard. De Raad heeft enkele herzieningsverzoeken niet-ontvankelijk verklaard omdat deze te laat zijn ingediend. De tijdige verzoeken om herziening zijn afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die aanleiding geven tot herziening volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft overwogen dat verzoeker zijn standpunten, die hij eerder naar voren heeft gebracht, heeft herhaald en dat deze niet voldoen aan de vereisten voor herziening. De uitspraak van 2 juni 2022 blijft derhalve in stand, en de verzoeken om herziening zijn afgewezen.

Uitspraak

22/3232 ZVW
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de verzoeken om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, 21/3138 ZVW, 21/3268 ZVW, 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW, 21/3142 ZVW, 21/3141 ZVW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
CAK (CAK)
Samenvatting
Verzoeker stelt dat de Raad zijn uitspraak van 2 juni 2022 moet herzien, omdat volgens hem het oordeel van de Raad in strijd is met het recht van de Europese Unie. De Raad verklaart enkele herzieningsverzoeken niet-ontvankelijk omdat ze te laat zijn ingediend. Het verzoek om herziening dat wel tijdig is ingediend wordt afgewezen omdat wat verzoeker heeft aangevoerd geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn in de zin van artikel 8:119 van de Awb.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft op 9 augustus 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 juni 2022. [1]
Het CAK heeft op het verzoek om herziening een reactie ingezonden. Verzoeker heeft nadere stukken aan de Raad toegestuurd.
Het verzoek is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 21 december 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad waarvan herziening is verzocht
1.1.
In de uitspraak van 2 juni 2022 heeft de Raad de verzoeken om herziening in de zaken 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW en 21/3142 ZVW niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat bij deze verzoeken geen nieuwe feiten en omstandigheden (nova) zijn gesteld en dat de herzieningsverzoeken met betrekking tot de uitspraken van de Raad van 13 december 2011, 23 mei 2014, 6 januari 2017 en 12 februari 2019 onredelijk laat zijn ingediend omdat zij meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking zijn ingediend.
1.2.
In de uitspraak van 2 juni 2022 heeft de Raad het verzoek om herziening in de zaak 21/3141 ZVW met betrekking tot de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2020 afgewezen, omdat verzoeker bij zijn verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden heeft genoemd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
1.3.
In de uitspraak van 2 juni 2022 heeft de Raad in de zaken 21/3138 ZVW en 21/3268 ZVW de uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2021 bevestigd.
Het standpunt van verzoeker
2.1.
Verzoeker heeft zijn standpunten die hij ook in eerdere procedures naar voren heeft gebracht, herhaald. Hij heeft aan zijn verzoek om herziening in essentie ten gronde gelegd dat de uitspraken van de Raad waarvan herziening is gevraagd onverenigbaar zijn met het Europese recht. Hij is ten onrechte als verdragsgerechtigde aangemerkt en het CAK heeft daarom geen buitenlandbijdragen mogen heffen dan wel (laten) inhouden op zijn pensioen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling
De verzoeken om herziening
3.1.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld kan alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Het voorliggende verzoek om herziening in de zaken 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW, 21/3142 ZVW en 21/3141 ZVW van de uitspraak van 2 juni 2022 moet dan ook worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraken van 13 december 2011, 23 mei 2014, 6 januari 2017, 12 februari 2019 en 12 oktober 2020.
3.2.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (zie de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015 en van 21 november 2017). [2]
3.4.
De hiervoor in 3.3 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.5.
De zaken waarvan verzoeker herziening heeft verzocht hebben geen betrekking op een uitspraak over een bestuurlijke boete. Vastgesteld wordt dat bij de herzieningsverzoeken geen nova zijn gesteld en dat de herzieningsverzoeken die betrekking hebben op de (oorspronkelijke) uitspraken van de Raad van 13 december 2011, 23 mei 2014, 6 januari 2017, 12 februari 2019 en 12 oktober 2020 meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking zijn ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat de verzoeken om herziening van die uitspraken onredelijk laat zijn ingediend.
3.6.
Deze herzieningsverzoeken worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
3.7.
Het verzoek om herziening van de uitspraak in de zaken 21/3138 ZVW en 21/3268 ZVW is wel binnen een jaar na de datum van openbaarmaking van de oorspronkelijke uitspraak van 2 juni 2022 ingediend en dus ontvankelijk.
3.8.
Volgens vaste rechtspraak [3] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.9.
Verzoeker heeft bij het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden genoemd die vóór de uitspraak niet bij hem bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Hij beoogt in feite een hernieuwde discussie over de uitspraak van de Raad van 2 juni 2022. Uit wat in 3.9 is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat dit verzoek om herziening moet worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzoek om herziening in de zaken 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW, 21/3142 ZVW en 21/3141 ZVW niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om herziening in de zaken 21/3138 ZVW en 21/3268 ZVW af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2022:1259. Procedurenummers bij de Raad 21/3138 ZVW, 21/3268 ZVW, 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW, 21/3142 ZVW en 21/3141 ZVW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360.