ECLI:NL:CRVB:2024:2372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/1790 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, had in 2021 een aanvraag ingediend voor de individuele inkomenstoeslag, inclusief een verzoek om toekenning met terugwerkende kracht tot 2017. Het college heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de individuele inkomenstoeslag jaarlijks opnieuw moet worden aangevraagd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel bijzondere omstandigheden waren en dat het college haar onvoldoende had geïnformeerd over de aanvraagprocedure.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 juli 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.C.S. Grégoire, en het college door J.E. Day. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2017 al een individuele inkomenstoeslag had aangevraagd en dat het college haar in 2017 had geïnformeerd over de noodzaak om opnieuw aan te vragen. De Raad oordeelde dat het college voldoende informatie had verstrekt en dat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd eveneens afgewezen. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1790 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 juni 2023, 22/349 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (PW) voor de jaren voorafgaande aan de aanvraag in 2021. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de individuele inkomenstoeslag is toegekend met ingang van de dag dat appellante zich heeft gemeld om de inkomenstoeslag aan te vragen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen. Appellante heeft aangevoerd dat er wel bijzondere omstandigheden zijn om de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen. Appellante krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2024. Voor appellante is verschenen mr. Grégoire. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Appellante heeft zich op 20 augustus 2021 gemeld om een aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36, eerste lid, van de PW in te dienen en heeft de aanvraag op 2 september 2021 ingediend. Daarbij heeft zij verzocht haar ook een individuele inkomenstoeslag toe te kennen voor de jaren voorafgaande aan de aanvraag in 2021 tot 2017. Het college heeft appellante voor het laatst individuele inkomenstoeslag toegekend per 19 juli 2017.
1.2.
Met een besluit van 28 september 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen. Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 28 september 2021 in zoverre herroepen dat aan appellante met ingang van 20 augustus 2021 een individuele inkomenstoeslag wordt toegekend. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag om met terugwerkende kracht een individuele inkomenstoeslag toe te kennen gehandhaafd.
1.4.
Aan het bestreden besluit, voor zover hier van belang, heeft het college ten grondslag gelegd dat hij appellante op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW individuele inkomenstoeslag heeft toegekend met ingang van de dag dat zij zich heeft gemeld om de inkomenstoeslag aan te vragen. Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn om de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag met terugwerkende kracht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn om de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen. Zoals ter zitting besproken gaat het nog om een terugwerkende kracht tot 19 juli 2018, een jaar na 19 juli 2017. Appellante heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat het college de individuele inkomenstoeslag over die periode ambtshalve had moeten toekennen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
De individuele inkomenstoeslag moet op grond van artikel 36, eerste lid, van de PW aangevraagd worden. Artikel 43 van de PW – en wat daarin staat over ambtshalve vaststellen van het recht op bijstand – is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Dat staat in artikel 36, vierde lid, van de PW. De individuele inkomenstoeslag moet verder elk jaar opnieuw worden aangevraagd en in zoverre is geen sprake van een doorlopende relatie tussen het college en appellante. [1] De verwijzing in hoger beroep naar gemeenten die zonder aanvraag individuele inkomenstoeslag toekennen kan appellante niet baten nu niet in geschil is dat het college een dergelijk beleid niet hanteert. Het college is ook niet verplicht om andere gemeenten te volgen die van de wet afwijken.
4.2.
Appellante heeft verder aangevoerd dat er een actieve informatieplicht rust op de gemeente en dat het college haar in voldoende mate had moeten voorzien van informatie, zodat zij tijdig een aanvraag had kunnen indienen. Zij heeft daarbij gewezen op haar visuele handicap en psychische klachten en op artikel 9 en artikel 21 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag). Het college heeft zich in zijn inclusie-agenda expliciet geconfirmeerd aan het VN-verdrag en heeft een bijzondere zorgplicht. Ook heeft zij gewezen op de inzichten in de samenleving dat het doe-vermogen van de burger wordt overschat. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Het standpunt van appellante dat het college haar, gelet op haar beperkingen, onvoldoende heeft voorzien van informatie kan niet worden gevolgd. Appellante heeft in 2017 een individuele inkomenstoeslag aangevraagd en verkregen. Appellante heeft niet betwist dat het college in het toekenningsbesluit in 2017 heeft vermeld dat zij twaalf maanden na 19 juli 2017 opnieuw een aanvraag om individuele inkomenstoeslag kan doen. Daargelaten of het college op grond van het VN-Verdrag een actieve informatieplicht heeft, heeft het college appellante hiermee in voldoende mate voorzien van informatie. Appellante had in verband met haar visuele beperking ook hulp via de WMO die haar heeft kunnen helpen om de aanvraag eerder te doen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om met terugwerkende kracht individuele inkomenstoeslag toe te kennen in stand blijft. Het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
5. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 36, eerste lid
Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Artikel 36, derde lid
Indien aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag, een individuele inkomenstoeslag is verleend, wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 36, vierde lid
De artikelen 43, 49 en 52 zijn niet van toepassing.
Artikel 43, eerste lid
Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 3 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1914 en 3 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3370.