ECLI:NL:CRVB:2024:2386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld op 27 november 2019. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was beoordeeld door artsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 52,66% per 24 november 2021 en 58,45% per 15 maart 2023. Het Uwv had vervolgens een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na bezwaar van appellant werd het arbeidsongeschiktheidspercentage herzien naar 57,09% per 24 november 2021 en 69,48% per 15 maart 2023.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 november 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.E.E. Vollebregt, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Martens. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, overwogen. Appellant had gezondheidsklachten, waaronder rug- en gewrichtsproblemen, en stelde dat hij door deze klachten niet meer in staat was om te werken.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de toekenning van de WIA-uitkering met de vastgestelde percentages van arbeidsongeschiktheid. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.