ECLI:NL:CRVB:2024:2426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uwv per 29 november 2019. Appellant, die als junior adviseur aanbestedingsrecht werkte, was sinds 2012 arbeidsongeschikt door diverse medische klachten, waaronder psychische problemen en fysieke aandoeningen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant 64,76% arbeidsongeschikt was en ingedeeld in de klasse 55 tot 65%.
De Raad heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, na een zorgvuldige beoordeling van de rapporten van deskundigen en de argumenten van appellant. De deskundige, drs. F.M. Brouwer, heeft op basis van een uitgebreid onderzoek geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld en dat er geen medische gronden waren voor een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden had door ernstige psychische klachten, maar de Raad oordeelde dat de deskundige de situatie adequaat had beoordeeld.
De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in aanmerking genomen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van deze kosten, evenals het griffierecht. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam, die de bevindingen van het Uwv had onderschreven. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv juist was.