ECLI:NL:CRVB:2024:2446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
23/1945 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten, specifiek voor een laminaatvloer. Appellante, die sinds 2015 op het uitkeringsadres woont, had in 2015 een tweedehands laminaatvloer aangeschaft. In 2022 diende zij een aanvraag in voor bijzondere bijstand, omdat de vloer beschadigd was en zij deze niet uit eigen middelen kon vervangen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en appellante had kunnen reserveren voor deze kosten.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 oktober 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.W. Dijke, en het college door mr. A. Zonneveld. De Raad oordeelde dat appellante had kunnen voorzien dat de tweedehands vloer op den duur vervangen moest worden en dat haar enkele stelling dat zij op het bestaansminimum leefde, onvoldoende was om aan te tonen dat zij niet voor de kosten had kunnen reserveren. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellante bijzondere bijstand zou ontvangen. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bekrachtigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

23/1945 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2023, 23/238 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten (laminaat). De vraag is of er in het geval van appellante bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college aan haar bijzondere bijstand voor deze kosten had moeten toekennen. Appellante heeft aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat zij niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren. De Raad is het niet met appellante eens. Het college heeft de aanvraag van appellante terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W. Dijke, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 oktober 2024. Namens appellante is verschenen mr. Dijke. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont sinds 9 maart 2015 op het uitkeringsadres. Toen zij de woning betrok, heeft zij een tweedehands laminaatvloer aangeschaft.
1.2.
Appellante ontving vanaf 2017, met tussenpozen, inkomsten uit arbeid. Zij ontving van 1 februari 2020 tot en met 31 augustus 2020 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Laatstelijk had appellante van 1 september 2020 tot en met 30 september 2022 recht op studiefinanciering. Met ingang van 6 oktober 2022 heeft het college aan appellante weer bijstand toegekend.
1.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021 is appellante onder bewind gesteld, maar deze is in dat jaar ook weer beëindigd. Sinds maart 2022 ontvangt appellante ondersteuning voor het regelen van financiële zaken bij [X]
.
1.4.
Op 6 juli 2022 heeft appellante bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van laminaat. Op het aanvraagformulier heeft appellante vermeld dat het laminaat helemaal beschadigd is en om die reden moet worden vervangen. Omdat zij op bijstandsniveau leeft, kan zij het laminaat niet uit eigen middelen betalen. Ook heeft zij niet voor deze kosten kunnen sparen, omdat zij onder bewind stond.
1.5.
Met een besluit van 29 juli 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 december 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen dienen te worden bestreden. De kosten vloeien volgens het college niet voort uit bijzondere individuele omstandigheden, omdat appellante de mogelijkheid heeft gehad voor deze voorzienbare kosten te reserveren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
4.1.
De aanvraag om bijzondere bijstand is gebaseerd op artikel 35, eerste lid, van de PW. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de betrokkene voldoende draagkracht heeft om die kosten te voldoen.
4.2.
Stofferingskosten, waaronder laminaat, zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Uitgangspunt van de wetgever is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere omstandigheden is aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatst genoemd kader moet worden beoordeeld. [1]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten zich voordoen en dat de kosten noodzakelijk zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij in 2015 een tweedehands laminaatvloer heeft aangeschaft, omdat zij ook toen niet over voldoende financiële middelen beschikte om een nieuwe vloer te kopen. Deze vloer sluit echter niet goed aan en verschuift. Om die reden moet de vloer worden vervangen. Zij heeft echter niet voor een nieuwe vloer kunnen reserveren, omdat zij leefde op het bestaansminimum. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Gelet op de in 2015 aangeschafte tweedehands laminaatvloer, had appellante kunnen voorzien dat deze vloer op den duur vervangen zou moeten worden. In ieder geval tot aan het moment dat appellante onder bewind is gesteld op 10 maart 2021, heeft appellante voldoende tijd gehad om te sparen voor een nieuwe vloer. Dat haar inkomen tot aan dat moment onvoldoende was om voor deze kosten te reserveren, heeft appellante niet inzichtelijk gemaakt. Appellante ontving inkomsten uit arbeid, bijstand en/of studiefinanciering en loste, zoals ter zitting is besproken, tot dat moment nog niet af op haar schulden. De enkele stelling van appellante dat zij leefde op het bestaansminimum, is onvoldoende voor de conclusie dat zij niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Beleidsregels
4.6.
Nu appellante hierom niet voor bijzondere bijstand voor de laminaatkosten in aanmerking komt, behoeft het beroep van appellante op artikel 11.1, negende lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019, dat ziet op de draagkrachtberekening, geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. Om die reden bestaat er voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van het betalen van wettelijke rente geen aanleiding.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) I van der Hout

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
11. Draagkrachtregels
Artikel 11.1, negende lid:
Indien en zolang de belanghebbende die is toegelaten tot een wettelijk of minnelijk schuldhulpverleningstraject voldoet aan de voorwaarden van dat traject, wordt geacht dat belanghebbende niet kan beschikken over het inkomen of vermogen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 7 februari 2023, ECLI:NL:ECLI:NL:CRVB:2023:309.