ECLI:NL:CRVB:2024:26

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
21/2739 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het college de brief van appellant als een verzoek om herziening van het eerdere besluit had moeten opvatten. Het college heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin appellant opnieuw werd ontheven van de arbeidsverplichtingen tot zijn pensioengerechtigde leeftijd. Appellant is van mening dat zijn positie niet is verbeterd door deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant aanwezig was, maar het college zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat het bestreden besluit geen verandering heeft gebracht in zijn bijstandsuitkering. De Raad concludeert dat de positieverbetering die appellant nastreeft, niet kan worden bereikt met deze procedure. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak zal plaatsvinden. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

21/2739 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juni 2021, 20/2529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Soest (college)
Datum uitspraak: 9 januari 2024

SAMENVATTING

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Appellant stelt dat met de uitspraak van de rechtbank zijn positie niet is verbeterd. De Raad komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep omdat appellant hierbij geen procesbelang heeft.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 16 juli 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 november 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt al geruime tijd bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Met een besluit van 17 april 2018, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 24 juli 2018, heeft het college aan appellant met ingang van 1 april 2018 een ontheffing verleend van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de PW. Deze ontheffing geldt totdat appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
1.3.
Met een brief van 2 april 2020 heeft appellant opnieuw bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 april 2018. Met een besluit van 22 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er eerder al een bezwaarprocedure is geweest en appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 24 juli 2018.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2018. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de brief van appellant van 2 april 2020 had moeten opvatten als een verzoek om herziening van het besluit van 17 april 2018. De rechtbank heeft het college daarom opgedragen om een besluit te nemen op dat herzieningsverzoek.
2.2.
Het college heeft met het nader besluit opnieuw besloten dat appellant wordt vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, wat neerkomt op een afwijzing van het verzoek.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft als voornaamste beroepsgrond tegen die uitspraak aangevoerd dat daarmee zijn positie niet is verbeterd, bijvoorbeeld financieel of wat betreft zijn huisvesting.

Het oordeel van de Raad

4. In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Hiertoe is het volgende van belang.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1]
4.2.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij zijn bijstandsuitkering graag wil behouden. Ook heeft appellant verklaard dat hij niet wil dat het college hem alsnog de verplichtingen oplegt, zoals die gelden op grond van artikel 9, eerste lid, van de PW. Met het bestreden besluit is appellant ontheven van die verplichtingen, totdat hij de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken. Appellant ontvangt bijstand, daarin is geen verandering gebracht met het bestreden besluit. De positieverbetering die appellant voorstaat, op het financiële vlak of voor wat betreft huisvesting, kan met deze hoger beroepsprocedure niet worden bereikt. Van een ander belang voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep is de Raad niet gebleken.
5. Het hoger beroep heeft niet van rechtswege mede betrekking op het nader besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant ook daarbij geen belang heeft (gesteld).

Conclusie en gevolgen

6. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk zal beoordelen.
7. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.N. de Groot

Voetnoten

1.Uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.