ECLI:NL:CRVB:2024:289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
23/984 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake wijziging dagloon Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had, omdat het Uwv haar verzoek om wijziging van het dagloon al had ingewilligd. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar dagloon, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 150,77. Na haar bezwaar wijzigde het Uwv het dagloon naar € 157,97. De rechtbank oordeelde dat, omdat het Uwv met het bestreden besluit tegemoet was gekomen aan de wensen van appellante, er geen procesbelang meer was voor een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv in strijd met de wet handelde door niet ambtshalve het dagloon te corrigeren op basis van de gegevens in de polisadministratie. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad stelde vast dat appellante met het bestreden besluit het maximale financiële resultaat had bereikt en dat er geen reden was om af te wijken van de vaste rechtspraak over procesbelang. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

23/984 WW
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2023, 22/2857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Wind, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 januari 2024. Voor appellante is verschenen mr. Wind. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat procesbelang ontbreekt en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 7 december 2021 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 1 december 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 150,77. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het dagloon. Met een besluit van 25 juli 2022 is het Uwv bij het vastgestelde dagloon gebleven en het bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het besluit van 25 juli 2022 beroep ingesteld.
1.2.
Hangende het beroep heeft het Uwv met een besluit van 16 september 2022
(bestreden besluit)het besluit van 25 juli 2022 gewijzigd en het dagloon met ingang van 1 december 2021 vastgesteld op € 157,97. Het Uwv heeft de kosten van het bezwaar vergoed.
1.3.
Appellante heeft gereageerd op het bestreden besluit. Zij kan zich verenigen met de hoogte van het vastgestelde dagloon, maar stelt dat het Uwv aan de hand van de gegevens in de polisadministratie ambtshalve het dagloon had moeten corrigeren, zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag of een rechtsmiddel nodig is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 december 2021 en bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellante dient te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met het bestreden besluit tegemoet is gekomen aan het verzoek van appellante om het dagloon hoger vast te stellen en dat procesbelang ontbreekt, omdat dat zij met het beroep geen resultaat meer kan bereiken dat voor haar feitelijk van betekenis is. De stelling van appellante met betrekking tot de ambtshalve aanpassing van de uitkering aan wijzigingen van de gegevens in de polisadministratie is enkel een principiële kwestie en levert geen procesbelang op.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv in strijd met de wet en daarmee onrechtmatig handelt door de hoogte van de uitkering niet ambtshalve te corrigeren aan de hand van correcte loongegevens in de polisadministratie. Appellante was genoodzaakt om rechtsbijstand in te schakelen en bezwaar te maken om het dagloon gecorrigeerd te krijgen. Dit past niet bij de huidige tijdgeest waarin het burgerperspectief meer op de voorgrond staat. Het Uwv heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet ambtshalve tot correctie van het dagloon wordt overgegaan. Appellante stelt dat de vaste rechtspraak ten aanzien van procesbelang bijstelling behoeft en verzoekt om het volgens haar wetsinterpreterend beleid, zoals neergelegd in het interne Handboek Uwv ‘Wetsuitleg dagloonregels’, wegens strijd met de wet buiten werking te stellen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In geschil is of de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Volgens vaste rechtspraak is voor het aannemen van procesbelang vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hogerberoepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2]
4.2.
Het Uwv is met het bestreden besluit volledig tegemoet gekomen aan wat appellante met het beroep wilde bereiken, namelijk een verhoging van het dagloon met ingang van de ingangsdatum van de WW-uitkering van 1 december 2021. Zij heeft daarmee het maximale financiële resultaat bereikt dat zij wilde bereiken. Een gunstiger resultaat kan in deze procedure niet worden bereikt. Appellante had dan ook geen belang meer bij de procedure in beroep. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat procesbelang ontbreekt. Dat appellante rechtsmiddelen heeft moeten instellen om een verhoging van het dagloon te bewerkstelligen, maakt dat niet anders, nu het Uwv de kosten van bezwaar heeft vergoed en de rechtbank daarvoor een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.
4.3.
De gemachtigde van appellante heeft ter zitting toegelicht dat het appellante gaat om een inhoudelijke reactie van het Uwv op wat zij naar voren heeft gebracht over het ambtshalve aanpassen van het dagloon voor de WW-uitkering bij wijzigingen in de polisadministratie. De problematiek die bij appellante speelt is namelijk bij vele andere werknemers in het onderwijs aan het orde. De wens van appellante om een inhoudelijke reactie van het Uwv over deze kwestie is begrijpelijk, maar levert in deze zaak geen procesbelang op. Zoals de rechtbank ook al heeft geoordeeld, betreft dat een louter formeel of principieel belang en dat is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Dat geldt eveneens voor het verzoek om het volgens haar wetsinterpreterend beleid buiten werking te stellen. Daardoor kan geen verandering optreden in de materiële rechtspositie van appellante en daarvoor is in deze procedure dan ook geen plaats. Er wordt in wat appellante heeft aangevoerd tot slot geen aanleiding gezien om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Raad ten aanzien van het procesbelang. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht nietontvankelijk verklaard.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1156.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:464.