ECLI:NL:CRVB:2024:294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving vanaf 19 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een melding van toegenomen gezondheidsklachten op 4 december 2020, heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. Op 4 mei 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 19 april 2021 minder arbeidsongeschikt was, met een percentage van 40,41%. Dit leidde tot een besluit op 16 maart 2022, waarin het Uwv meedeelde dat appellante per 19 april 2022 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, zonder nieuwe medische gegevens aan te leveren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet gemotiveerd heeft betwist dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De beëindiging van de WIA-uitkering per 19 april 2022 blijft dan ook in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.