ECLI:NL:CRVB:2024:298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
23/1710 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na nieuwe ziekmelding en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om de in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht geen ZW-uitkering heeft toegekend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Y. Eryilmaz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellante ondersteunen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv het juiste beoordelingskader had gehanteerd en dat de medische beperkingen van appellante sinds de EZWb van 26 augustus 2019 niet zijn toegenomen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij in staat wordt geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De beslissing van de rechtbank om het bezwaar van appellante ongegrond te verklaren, blijft dan ook in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/1710 ZW
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 mei 2023, 21/1730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geweigerd heeft appellante per 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Volgens appellante was zij door haar (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de
eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen ZW-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Eryilmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerker en heeft met ingang van 23 juli 2018 een uitkering op grond van de ZW ontvangen. In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2019 de ZW-uitkering van appellante per 27 september 2019 beëindigd, omdat appellante meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als administratief medewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft appellante vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 7 augustus 2020 opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee heeft een arts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft appellante per
5 oktober 2020 geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2020 de ZW-uitkering van appellante per 5 oktober 2020 beëindigd. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van
20 november 2020 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft zich per 1 maart 2021 opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee heeft er een telefonisch spreekuurcontact plaatsgevonden met een arts van het Uwv. Bij een besluit van 7 april 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante per 1 maart 2021 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 6 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2021 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het juiste beoordelingskader gehanteerd en hier op de juiste manier uitvoering aan gegeven. Appellante is het niet eens met het beoordelingskader, maar voor het hanteren van een ander systeem bestaat geen ruimte. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het besluit van 28 september 2020 naar aanleiding van de ziekmelding van 7 augustus 2020 niet kan worden beoordeeld omdat het besluit in rechte vast staat. Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante vanaf 1 maart 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Daartoe moet worden nagegaan of het Uwv er terecht vanuit is gegaan dat sinds de EZWb van 26 augustus 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben alle medische informatie in het dossier bij hun beoordeling betrokken. Anders dan appellante stelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante en deze ook gekregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat zij appellante heeft gezien en gesproken en de van de huisarts verkregen informatie heeft bestudeerd, de conclusie van de primaire arts bevestigd. De rapporten van de artsen van het Uwv van 7 april 2021 en 27 augustus 2021 zijn inzichtelijk en navolgbaar. De artsen van het Uwv hebben overtuigend toegelicht dat de medische beperkingen van appellante sinds de EZWb van 26 augustus 2019 niet zijn toegenomen De subjectieve mening van appellante dat zij niet in staat is te werken, is niet voldoende voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De gestelde toegenomen klachten van appellante worden niet ondersteund met medische gegevens. Nu het standpunt van het Uwv dat de beperkingen van appellante niet zijn toegenomen, juist is, betekent dit dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op 1 maart 2021 geschikt zijn voor appellante. Dat appellante meent dat de functies niet bij haar curriculum vitae passen, is niet relevant. Van belang is of appellante met haar beperkingen de functies kan uitvoeren. Met de arbeidskundige beoordeling van 26 augustus 2019 is vastgesteld dat dit mogelijk is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het beoordelingskader. Met name door het handelen van haar bewindvoerder is haar de kans ontnomen zich te verweren tegen het eerdere oordeel van het Uwv, waardoor dat besluit nu onherroepelijk is geworden. Appellante kan zich ook niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Zij is het niet eens met het oordeel dat sinds de EZWb van 26 augustus 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Uit de naderhand (na de hoorzitting in bezwaar) opgevraagde informatie van de huisarts blijkt dat appellante veel psychologische problemen heeft, waarbij Mediant denkt aan een autismespectrumstoornis. Het had op de weg van het Uwv gelegen om op dit punt verder onderzoek te verrichten of door te vragen, dan wel meer inhoudelijke vragen te stellen aan de huisarts dan alleen de vragen opgenomen in de brief van 23 juli 2021.
Door de kindertoeslagaffaire heeft appellante meer klachten en beperkingen ondervonden. Appellante heeft, omdat zij achteruit ging, zich aangemeld bij onder meer SMD en daar zijn minimaal tien gesprekken geweest. Dat de huisarts hier niet van op de hoogte is, is geen reden voor de conclusie dat geen sprake is van toegenomen beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om een uitkering op grond van de ZW toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Voor het wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De beroepsgrond dat appellante zich niet kan verenigen met het beoordelingskader en dat zij door het handelen van haar bewindvoerder geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit van het Uwv, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen ander toetsingskader toegepast kan worden. Tevens geldt volgens vaste rechtspraak dat de handelingen of het nalaten van handelingen door een vertegenwoordiger, bijvoorbeeld een bewindvoerder, voor rekening en risico van de betrokkene komen.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft gepleegd en ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante niet meer beperkingen heeft dan is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 29 juli 2019, slaagt niet. Met de rechtbank overweegt de Raad dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien en nadere medische informatie opgevraagd. Gelet op de geuite klachten was er geen reden voor een lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens goed gemotiveerd uiteengezet waarom hij de conclusies van de primaire arts bevestigt. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat appellante haar standpunt niet heeft onderbouwd met objectieve medische gegevens. Pas op zitting heeft appellante als grond aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet door een geregistreerde verzekeringsarts op een spreekuur is gezien. Hierdoor was het voor het Uwv niet mogelijk om hierop te reageren. Volgens de Raad is niet gebleken dat appellante deze grond gelet op de inhoud niet eerder had kunnen aanvoeren. Deze beroepsgrond wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend om haar hoger beroep te onderbouwen. Ook heeft zij feitelijk geen nieuwe gronden ingediend. De Raad verwijst dan ook, ook voor wat betreft de arbeidskundige beoordeling, naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) C.G. van Straalen