In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om de in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht geen ZW-uitkering heeft toegekend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Y. Eryilmaz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellante ondersteunen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv het juiste beoordelingskader had gehanteerd en dat de medische beperkingen van appellante sinds de EZWb van 26 augustus 2019 niet zijn toegenomen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij in staat wordt geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De beslissing van de rechtbank om het bezwaar van appellante ongegrond te verklaren, blijft dan ook in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.