In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de rechtbank terecht geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht aan appellante heeft toegekend. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.I. L’Ghdas, heeft hoger beroep ingesteld nadat de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen beëindigd, wat appellante betwistte. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is uitgevoerd, aangezien appellante niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het Uwv niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het door appellante betaalde griffierecht. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het Uwv wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellante. De totale kosten worden begroot op € 2.625,-, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 185,-.