ECLI:NL:CRVB:2024:347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/1528 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voor het laatst als docent werkte, heeft zich in 2006 ziekgemeld en ontving in 2009 een WGA-uitkering. Deze uitkering werd in 2013 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In 2020 meldde appellant zich opnieuw bij het Uwv met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde de uitkering op basis van het feit dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld binnen vijf jaar na de beëindiging van de eerdere uitkering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat appellant niet kon aantonen dat zijn beperkingen waren toegenomen binnen de gestelde termijn. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat er geen medische onderbouwing was voor de claim van appellant dat zijn situatie was verslechterd. De Raad bevestigde dat de eerdere beoordeling van de beperkingen nog steeds van toepassing was en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de beslissing van het Uwv te weerleggen.

Uitspraak

23/1528 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 maart 2023, 21/4409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] ( Tsjechië ) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 november 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 21 juli 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant met ingang van oktober 2016 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van zijn eerdere WIA-uitkering in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als docent maatschappijleer en Nederlands voor 37 uur per week. Op 20 november 2006 heeft hij zich ziekgemeld met verschillende lichamelijke klachten. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 13 december 2008 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. De WIA-uitkering is per 13 december 2013 beëindigd omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Een melding in 2014 van appellant dat de arbeidsongeschiktheid is toegenomen, heeft niet geleid tot toekennen van een WIA-uitkering.
1.2.
Appellant heeft zich in juni 2020 weer bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Appellant stelt dat er tijdens het bezoek aan een conferentie in oktober 2016 sprake is geweest van een toename van zijn klachten. De whiplashklachten, met name de nekklachten en de hoofdpijn, waardoor concentratieproblemen en duizelingen optreden, worden steeds erger. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2020 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen omdat appellant niet verzekerd was voor de WIA.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Wel is er sprake van een andere motivering. Appellant is wel verzekerd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat er geen medische onderbouwing is waaruit een toename van de afwijkingen blijkt per oktober 2016. Hierdoor zijn de beperkingen die in 2013 zijn vastgesteld nog steeds van toepassing. Omdat de beperkingen van appellant (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 13 december 2013, blijft appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat appellant bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemeld dat hij sinds 2015 meerdere keren bij de neuroloog is geweest, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank informatie bij de neuroloog op moeten (laten) vragen. Het Uwv heeft dat alsnog gedaan. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de verkregen informatie van de revalidatiearts dr. R. Salaj van 19 juli 2022 geen andere of meer afwijkingen zijn te destilleren, onderschreven.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit gebrekkig is voorbereid en gemotiveerd omdat geen nadere informatie was opgevraagd bij de behandelend sector, terwijl bekend was dat appellant in 2015 de neuroloog heeft bezocht. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Omdat de rechtbank het eens is met het Uwv dat de alsnog verkregen informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat uit het rapport van de primaire arts blijkt dat zijn medische situatie is verslechterd. Appellant vindt het niet terecht dat er meer waarde is gehecht aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft appellant aangevoerd dat uit de in beroep opgevraagde informatie van revalidatiearts dr. Salaj wel degelijk blijkt dat de situatie is verslechterd.
3.2.
Appellant heeft daarnaast bezwaren naar voren gebracht die zijn gericht tegen eerdere herbeoordelingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om per oktober 2016 geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.3.2.
De vraag of sprake is van toegenomen beperkingen gaat vooraf aan de vraag waardoor
deze worden veroorzaakt. De vraag of de beperkingen van appellant in oktober 2016 zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2013, en de beperkingen die zijn vastgelegd naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van oktober 2016. [1]
4.4.
De beroepsgronden van appellant die zien op de herbeoordeling in 2014 hebben geen betrekking op het bestreden besluit dat in deze procedure beoordeeld wordt en zullen daarom buiten beschouwing blijven.
Medische beoordeling
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat uit de beoordeling van de primaire arts van het Uwv van
1 oktober 2020 blijkt dat zijn situatie is verslechterd. Het Uwv heeft volgens appellant ten onrechte meer waarde gehecht aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van bestudering van de dossiergegevens en een (telefonisch) gesprek met appellant een rapport uitgebracht. Zij heeft erop gewezen dat uit de medische informatie naar voren komt dat er na 2015 nog een onderzoek is geweest door een neuroloog. Er is een PET-scan gemaakt waarop geen andere afwijkingen waren te zien dan voorheen.
4.5.2.
Terecht gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit dat, alvorens er vastgesteld kan worden of er sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid, de toename van klachten onderbouwd dient te worden met een toename van (medische) afwijkingen. Als er sprake is van een toename van afwijkingen dient beoordeeld te worden of dit leidt tot een toename van beperkingen in de FML.
4.5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de beschikbare medische gegevens niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een toename van afwijkingen die zouden kunnen of moeten leiden tot het aannemen van een toename van beperkingen. Dit goed gemotiveerde standpunt wordt onderschreven. Dat de primaire arts van het Uwv tot een andere conclusie kwam doet hier niet aan af. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 september 2021, in reactie op de stelling van appellant dat het nemen van meer medicijnen en krijgen van meer fysiotherapie een bewijs is voor een toename, terecht opgemerkt dat is een toename van klachten niet leidend is voor een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage.
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat uit de in beroep opgevraagde informatie van revalidatiearts dr. Salaj moet worden opgemaakt dat er sprake is van verslechtering van zijn situatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de informatie van revalidatiearts dr. Salaj op 21 september 2022 te kennen gegeven dat uit deze informatie naar voren komt dat appellant sinds een ongeval klachten heeft van hoofdpijn en pijn in de nek en bovenste deel van de rug. Deze klachten zijn in 2015 toegenomen, zo blijkt uit de anamnese. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat de toename van klachten in 2015 is onderzocht door het Uwv en is afgewezen. Deze toename kan daarom in dit geding geen rol meer spelen.
4.6.2.
De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet gebleken is dat de toename van klachten veroorzaakt wordt door een toename van afwijkingen aan de nek door de whiplash en dat er geen medische gegevens zijn ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat er sprake is van een toename van de afwijkingen, wordt onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Er is bij deze uitkomst geen grond voor vergoeding van reiskosten, zoals door appellant is verzocht. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 57
1. Indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, herleeft het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Het recht op een WGA-uitkering herleeft niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op WGA-uitkering herleeft alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, a, onder 2°, onderdeel d, e, f of i zich meer voordoet binnen vijf jaar na de in artikel 56 of artikel 49 bedoelde dag, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
4. In afwijking van het derde lid geldt de voorwaarde van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid niet indien op de dag waarop het recht op WGA-uitkering is geëindigd omdat een of meer van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, a, onder 2°, onderdeel d, e, f of i van toepassing waren, de duur van de loongerelateerde uitkering nog niet was verstreken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.