ECLI:NL:CRVB:2024:391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/805 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 29 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als schoonmaker werkte, heeft aangevoerd dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 februari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Gürses, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en de medische gegevens adequaat zijn beoordeeld. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat er geen bewijsnood aan de zijde van appellant is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Hierdoor blijft de weigering van de WIA-uitkering in stand en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/805 WIA
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2023, 22/5161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 29 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker voor gemiddeld 22,17 uur per week. Appellant ontving van 7 januari 2020 tot 1 juni 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Per 1 juni 2021 heeft hij zich opnieuw ziekgemeld met een sleutelbeenbreuk, waarna de ZW-uitkering is voortgezet. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 29 december 2021 geweigerd appellant met ingang van 29 november 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een gewijzigde FML van 6 oktober 2022, alsmede een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de klachten en beperkingen van appellant op datum in geding erger waren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Appellant heeft volgens de rechtbank geen objectiveerbare medische informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit een urenbeperking had moeten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en bestaat daarom geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat geen sprake was van bewijsnood aan de zijde van appellant die in strijd is met het recht op een eerlijk proces. Appellant heeft namelijk de gelegenheid gehad zijn standpunt naar voren te brengen en hij heeft in de bezwaarfase medische stukken ingediend om de medische bevindingen van het Uwv te betwisten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de geduide functies niet geschikt zijn.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Verder handhaaft appellant in hoger beroep zijn standpunt dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen onvoldoende tot uitdrukking komen in de FML van 6 oktober 2022. Volgens appellant kon hij op datum in geding praktisch geen arbeid verrichten. Ook handhaaft appellant in hoger beroep zijn standpunt dat om preventieve en energetische redenen een urenbeperking moet worden aangenomen. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen. Tot slot stelt appellant dat de geduide functies niet geschikt zijn.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat het Uwv niet, dan wel onvoldoende is ingegaan op de medische informatie die hij heeft verstrekt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de Raad zijn alle beschikbare medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien op basis van de door appellant in bezwaar ingebrachte medische stukken de FML aangepast. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen, wordt onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 januari 2023 voldoende gemotiveerd dat in verband met de slechte nachtrust van appellant slechts een indicatie bestaat voor uitsluiting van
avond- en nachtdiensten en níet voor het stellen van een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft het dagverhaal van appellant meegewogen en van belang geacht dat daaruit geen duidelijk verhoogde rustbehoefte overdag blijkt. Ook het standpunt van appellant dat sprake is van verdergaande fysieke beperkingen ten aanzien van het gebruik van de linker lichaamshelft wordt niet gevolgd. In de FML zijn verschillende beperkingen aangenomen voor het gebruik van de linkerarm en -hand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 8 juli 2022 en 13 januari 2023 voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het stellen van verdergaande beperkingen in de fysieke belastbaarheid. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen bij lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts meegewogen. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde brief van de psychiater van 21 januari 2021 de FML aangepast en verschillende beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 januari 2023 voldoende gemotiveerd dat ten tijde van datum in geding geen sprake was van ernstige(re) psychische beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die reden geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Nu geen twijfels bestaan over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Daarnaast wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat geen sprake is van bewijsnood aan de zijde van appellant die in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zodat ook hierin geen aanleiding bestaat een deskundige in te schakelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Wijna, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D. Schaap