ECLI:NL:CRVB:2024:40
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de vaststelling van 36,61% arbeidsongeschiktheid per 4 april 2021
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte is vastgesteld op 36,61% per 4 april 2021. Het Uwv had eerder aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na bezwaar van de werkgever heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 36,61%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de uitlooptermijn van de uitkering vastgesteld op 24 maanden. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel appellant als het Uwv aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de beperkingen van appellant heeft beoordeeld, juist zijn. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitkomst van het medisch onderzoek en dat appellant in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op 36,61%.