ECLI:NL:CRVB:2024:472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
23/1708 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 25 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 7 februari 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Slot, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende overtuigend en uitgebreid heeft gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) recht doet aan de beperkingen van appellante. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. De Raad concludeert dat de weigering van de WIA-uitkering terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zou kunnen wijzen op verdergaande beperkingen. De conclusie is dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, en de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/1708 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2023, 22/4527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 25 januari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Slot hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Slot en vergezeld van haar partner [naam partner] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als hostess/receptioniste voor gemiddeld 32,55 uur per week. Op 28 januari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met draaiduizeligheid, energetische klachten, klachten veroorzaakt door RSI en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 februari 2022 geweigerd appellante met ingang van 25 januari 2022 (de datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 februari 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een nieuwe FML op te stellen, gedateerd op 26 juli 2022, waarin meer beperkingen zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies bekeken en vastgesteld dat de geduide functies nog steeds passend zijn. Bij besluit van 5 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe is overwogen dat niet wordt getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling. In de FML zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, waarin steun kan worden gevonden voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Er is ook geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij complexe PTSS heeft. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies en heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige in zijn rapporten van 2 augustus 2022 en 24 februari 2023 afdoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Er is onvoldoende waarde toegekend aan de samenhang tussen de
verschillende aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Het is onmogelijk voor appellante om arbeid te verrichten door haar PPPD, PTSS, hypersensitiviteit en fysieke klachten. Zij kan niet werken door paniekaanvallen, draaiduizeligheid, gebrek aan assertiviteit en uitdrukkingsvaardigheden, overprikkeling door licht en geluid, ongereguleerde emoties, chronische pijnklachten en tinnitus. Bovendien spelen er recidiverende suïcidale gedragingen. Het Uwv heeft ook geen rekening gehouden met de rustmomenten die appellante moet nemen. Los van de al bekende klachten is bij appellante ook borderline vastgesteld, zoals blijkt uit een rapport van psycholoog G.M. Jager van 10 augustus 2023. In dit rapport wordt bevestigd dat appellante ernstige beperkingen heeft in het dagelijks leven.
4.2.2.
De Raad is het eens met de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft uitgelegd waarom er geen reden is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad onderschrijft dan ook de overwegingen van de rechtbank. Hieraan wordt toegevoegd dat ook uit de brief van psycholoog Jager van 10 augustus 2023 niet volgt dat in de FML meer beperkingen voor appellante opgenomen hadden moeten worden. Jager schrijft onder andere dat appellante voldoet aan twee kenmerken van borderline en appellante heeft ter zitting opgemerkt dat wat Jager heeft geconstateerd klachten betreft die tot meer beperkingen leiden. Nog daargelaten dat uit de brief van Jager, die van anderhalf jaar na de datum in geding dateert, niet blijkt of en zo ja, in welke mate, appellante deze klachten al op datum in geding had, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat in de FML met dergelijke beperkingen al rekening is gehouden.
4.2.3.
Zowel appellante als haar partner hebben ter zitting van de Raad verteld hoe appellante functioneert en welke problemen zij ondervindt. De Raad heeft mede hierdoor een nog beter beeld gekregen van de situatie van appellante. In procedures zoals deze, waar het gaat om het toekennen van een WIA-uitkering, moet de Wet WIA nageleefd worden. Dat houdt onder meer in dat het bij het vaststellen van arbeidsbeperkingen gaat om de medisch objectiveerbare beperkingen op de datum in geding. In deze systematiek is de wijze waarop appellante haar klachten en beperkingen ervaart op zichzelf, dat wil dus zeggen zonder dat dit ook ondersteund wordt door medische gegevens, onvoldoende basis voor het aannemen van beperkingen. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende overtuigend en uitgebreid heeft gemotiveerd dat de FML recht doet aan appellantes beperkingen. Er zijn geen objectief-medische stukken die betrekking hebben op de datum in geding, waaruit blijkt dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden en van enige vooringenomenheid van de artsen van het Uwv is de Raad niet gebleken.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe arbeidskundige beroepsgronden ingediend. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante wordt door de Raad onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi