ECLI:NL:CRVB:2024:478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 24 april 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Appellant, die sinds 2018 lijdt aan chronische clusterhoofdpijn en PTSS, betwist deze beslissing en stelt dat zijn beperkingen duurzaam zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 februari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Kaya, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I. Smit.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat er op 24 april 2021 een meer dan geringe kans op verbetering van de benutbare mogelijkheden van appellant bestond, op basis van de ingezette behandeling door de neuroloog en de nog te starten EMDR-therapie. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat de behandelingen geen effect hadden gehad en dat de inschatting van de verzekeringsartsen te vaag was.
De Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering had toegekend. De Raad concludeert dat de inschatting van de verzekeringsartsen over de kans op herstel op de datum in geding, 24 april 2021, voldoende onderbouwd was. De medische informatie van neuroloog Zwartbol die appellant in hoger beroep aanvoerde, bood geen nieuwe aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de toekenning van de WGA-uitkering blijft in stand.