ECLI:NL:CRVB:2024:503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als bakker werkte, heeft zich op 28 mei 2019 ziekgemeld met pijnklachten aan haar heup, knie en armen. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk. Het Uwv heeft op 29 juni 2021 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellante heeft aangevochten.
De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en dat de door het Uwv geselecteerde functies niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 9 december 2022.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat haar opleidingsniveau niet correct is vastgesteld, niet gevolgd. De Raad bevestigt dat de geduide functies passend zijn en dat appellante in staat is deze te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.