ECLI:NL:CRVB:2024:507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
22/1688 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Wajong-uitkering wegens verblijf buiten Nederland

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante per 5 maart 2019, omdat zij buiten Nederland woont. Appellante, geboren in 1991, ontving sinds 26 juni 2012 een Wajong-uitkering vanwege psychische problematiek. In september 2018 verzocht zij het Uwv om toestemming om in Turkije te verblijven met behoud van haar uitkering. Het Uwv verleende toestemming tot 4 maart 2019, maar na haar vertrek naar Turkije op 7 januari 2019, heeft appellante niet meer aan haar verplichtingen voldaan. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 1 maart 2019, omdat zij niet op een afspraak was verschenen. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nederland woont of dat er zwaarwegende redenen zijn om van het exportverbod af te wijken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de Wajong-uitkering terecht was.

Uitspraak

22/1688 WAJONG
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 april 2022, 21/3877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Wajong-uitkering van appellante per 5 maart 2019 heeft beëindigd. De Raad oordeelt, net als de rechtbank, dat dat het geval is,

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat bij eerste lezing het dossier voldoende informatie bevat om uitspraak te kunnen doen en gevraagd of zij willen dat de zaak op zitting wordt behandeld. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1991. Zij ontving wegens psychische problematiek vanaf 26 juni 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Op 4 september 2018 heeft appellante het Uwv verzocht om met behoud van haar Wajong-uitkering in Turkije te mogen verblijven. Op 7 januari 2019 is appellante naar Turkije vertrokken. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 8 februari 2019 toestemming verleend om tot en met 4 maart 2019 in het buitenland te verblijven. In dit besluit is vermeld dat appellante op 6 maart 2019 op het spreekuur van de arbeidsdeskundige wordt verwacht. Namens appellante heeft haar zus deze afspraak op 5 maart 2019 afgezegd wegens verblijf van appellante in Turkije.
1.3.
Bij besluit van 6 maart 2019 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar Wajong-uitkering vanaf 1 maart 2019 niet meer wordt betaald, omdat zij op 6 maart 2019 niet op het spreekuur van de arbeidsdeskundige is verschenen en deze afspraak ook niet heeft afgezegd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het Uwv dit besluit in bezwaar aangepast en bepaald dat de Wajong-uitkering van appellante vanaf 5 maart 2019 niet meer wordt betaald omdat appellante zonder toestemming in het buitenland verbleef. Het beroep van appellante tegen het besluit van 30 juli 2019 is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 23 oktober 2020 ongegrond verklaard. De Raad heeft het hoger beroep van appellante tegen deze uitspraak bij uitspraak van 22 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. [1]
1.4.
Bij besluit van 9 december 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 5 maart 2019 geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering omdat zij buiten Nederland woont.
1.5.
Bij besluit van 11 juni 2021(bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat niet gebleken is van zodanig zwaarwegende redenen dat afgeweken moet worden van het exportverbod van de Wajong-uitkering. Appellante heeft geen (medische) onderbouwing overgelegd waaruit blijkt dat zij een langdurige medische behandeling nodig heeft in het buitenland. Omdat deze onderbouwing ontbreekt heeft het Uwv geen noodzaak gezien om een verzekeringsarts bezwaar en beroep in te schakelen om de mogelijkheden van appellante om in Nederland of in Turkije te (blijven) wonen te onderzoeken. Ook is niet gebleken dat appellante een baan in het buitenland heeft gevonden. De door appellante aangevoerde bezwaren geven geen reden om de hardheidsclausule in haar situatie toe te passen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv er terecht van uitgegaan dat appellante niet langer in Nederland woont. De rechtbank heeft overwogen dat bij het Uwv bekend is dat appellante op 18 juni 2019 naar Nederland is teruggekeerd en dat zij op 11 juli 2019 opnieuw naar Turkije is gereisd. Daarna heeft appellante zich niet meer bij het Uwv gemeld. Appellante heeft dit niet betwist. Appellante heeft geen stukken overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij voor haar verzorging heen en weer reist tussen Nederland en Turkije, terwijl zij dit volgens de rechtbank toch makkelijk zou kunnen aantonen met bijvoorbeeld paspoortstempels of pinbetalingen in Nederland. Appellante heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij in Nederland woont en dat er nog sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule uit artikel 2:13, derde lid, van de Wajong. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Niet is gebleken dat appellante in Turkije een medische behandeling van enige duur ondergaat, daar arbeid met enig re-integratieperspectief heeft aanvaard of dat zij de woonplaats heeft gevolgd van degene van wie zij voor verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen. Appellante werd en wordt immers verzorgd door haar moeder die, ook wanneer appellante in Turkije verblijft, in Nederland woont. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard. Dat appellante voor zichzelf geen andere keuze ziet dan (gedeeltelijk) door haar familie in Turkije te worden verzorgd, heeft appellante niet met medische of andere stukken gestaafd. Zo heeft appellante niet nader onderbouwd waarom zij geen zorg van andere familieleden in Nederland kan krijgen of waarom andere professionele zorgalternatieven in Nederland voor haar geen optie zouden zijn. Er zijn geen zwaarwegende redenen voor appellante om met behoud van haar Wajong-uitkering in Turkije te wonen. Het Uwv hoefde dus geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betwist dat zij zich in Turkije heeft gevestigd. Appellante heeft herhaald dat zij in Nederland woont en dat zij telkens tijdelijk naar het buitenland gaat omdat zij voor haar verzorging afhankelijk is van familie in Turkije. Appellante kan deze zorg niet meer van haar moeder krijgen. Appellante heeft aangevoerd dat de beëindiging van haar Wajong-uitkering wel degelijk een onbillijkheid van overwegende aard oplevert als bedoeld in artikel 2:13 van de Wajong omdat zij voor haar levensonderhoud afhankelijk is van haar Wajong-uitkering. Appellante benadrukt dat zij een zeer kwetsbaar persoon is en dat zij door de beëindiging van haar uitkering de premies voor haar ziektekostenverzekering niet meer kan betalen. Haar toch al fragiele gezondheid is hierdoor verslechterd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de Wajong-uitkering per 5 maart 2019 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Alle feiten en omstandigheden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn door de rechtbank besproken en beoordeeld. De rechtbank heeft de gronden van appellante gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank.
4.3.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante met ingang van 5 maart 2019 geen recht heeft op een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de Wajong-uitkering per 5 maart 2019 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:367.