ECLI:NL:CRVB:2024:515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
23/2033 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich op 18 februari 2019 ziekgemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast en op basis daarvan weigerde het Uwv de uitkering per 15 februari 2021. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2024, werd appellant bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had aangevoerd dat hij zwaardere beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld, maar de Raad vond dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met zijn klachten. De Raad wees ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

23/2033 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2023, 22/4319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 14 juni 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 5 augustus 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. Ü. Ögüt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. Boudrad, kantoorgenoot van mr. Ögüt. Als tolk is M. Sivridan verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 15 februari 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 18 februari 2019 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Appellant heeft een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend, waarna onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft de beperkingen die appellant heeft bij het verrichten van werkzaamheden vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2021 geweigerd appellant met ingang van 15 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat een nieuwe psychiatrische expertise niet van belang is voor de heroverweging in bezwaar. Vanuit medische optiek is het de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet duidelijk waarom een nieuwe expertise iets zou toevoegen gelet op de bevindingen in de reeds verrichte expertise. Het is medisch niet te onderbouwen waarom appellant bij een nieuwe expertise wel in staat zou zijn mee te werken aan de expertise en waarom er bij een nieuwe expertise wel communicatie tot stand zou kunnen komen. De rechtbank heeft met deze afwegingen kunnen instemmen, waarbij ook de reactie op het rapport van Psyon van belang is door appellant niet zal worden meegewerkt aan een opname.
2.3.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant in de FML van 7 juni 2021 zijn onderschat. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de psychische klachten en de klachten aan de nek, schouder en knieën. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Op basis van de medische gegevens is niet gebleken dat de gestelde hersentumoren in 2013, op de datum in geding (15 februari 2021), van invloed waren op de medische toestand van appellant. De stelling van appellant dat hij psychisch onvoldoende beperkt wordt geacht in de FML omdat hij zich niet meer dan een half uur kan concentreren, is niet onderbouwd met medische/psychische onderzoeksgegevens.
2.4.
De rechtbank heeft verder geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft zich ook kunnen vinden in de reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant in staat is tot het lezen/begrijpen van de Nederlandse taal, zoals is vereist in de functies medewerker handsolderen (SBC-code 111180) en productiemedewerker samensteller
(SBC-code 271130). Appellant heeft in het verleden opleidingen heeft gevolgd en deze met een certificaat afgerond. Voor die opleidingen (heftruck en BHV) dient men zich ook een theoretisch deel eigen te maken. Dit heeft appellant aantoonbaar (certificaten behaald) gedaan. Uit de functiebeschrijving van productiemedewerker samensteller blijkt dat men schriftelijke werkorders ontvangt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over het Nederlands taalbegrip, de arbeidskundig analist gevraagd welke informatie er staat geschreven op de werkorder. Deze heeft aangegeven dat men schriftelijke orderbonnen ontvangt van de planning waarop artikelnummers, aantallen en soorten componenten staan. Aangezien er hierbij weinig tot geen eisen worden gesteld aan inhoudelijk taalbegrip, wordt appellant hiertoe in staat geacht.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Uwv heeft ten onrechte, zonder motivering, in de bezwaarfase zijn voorstel om een nieuwe expertise te laten verrichten van tafel geschoven. Er is een psychiatrische expertise nodig om diagnoses te kunnen vaststellen.
3.2.
Appellant is van mening dat zwaardere beperkingen in de FML dienen te worden opgenomen, onder meer vanwege zijn nek-, schouder- en knieklachten maar ook voor het vasthouden van aandacht/concentreren. Daarnaast is appellant op grond van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid op een urenbeperking aangewezen. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen verder geen acht geslagen op de hersentumoren, de nervus trochlearis parsese en het herseninfarct als gevolg waarvan appellant zich opnieuw ziek heeft moeten melden.
3.3.
Appellant heeft daarnaast herhaald dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om de voor hem geselecteerde functies te kunnen uitoefenen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4.3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad onderschrijft wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in 4.4 van de aangevallen uitspraak.
4.3.2.
Daar wordt aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft gereageerd op het verzoek van appellant om een nieuwe psychiatrische expertise om tot een diagnose te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht toegelicht dat een diagnose op zich niet bepalend is voor het vaststellen van de belastbaarheid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] gaat het om de medisch objectiveerbare beperkingen die zijn vast te stellen, en niet zozeer om de diagnose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de primaire arts zich voldoende een beeld heeft kunnen vormen van de belastbaarheid van appellant en dat dit beeld in de heroverweging in bezwaar wordt bevestigd.
Beperkingen
4.4.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft ingeschat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.2.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak over de medische beoordeling heeft overwogen. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2022, 2 december 2022 en 20 oktober 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 7 juni 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.4.3.
Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad niet aan kunnen geven uit welke concrete nieuwe stukken volgt dat op de datum in geding, 15 februari 2021, meer beperkingen aan de orde waren. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2023 overtuigend toegelicht dat uit de rapporten in de primaire fase, de bezwaarfase en uit het verweerschrift al naar voren komt dat appellant bekend was met slaapapnoe, diabetes mellitus 2, hypertensie en artrose van de knieën. Zij heeft afdoende gemotiveerd gereageerd op de geclaimde knie-, nek- en schouderklachten. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit op de datum in geding blijkt van andere lichamelijke problematiek dan minimale degeneratieve artrose.
4.4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende toegelicht dat de informatie van de cardioloog en de neuroloog over de opname in 2023 vanwege de minor stroke ziet op een periode van ver na de datum in geding. Daaruit kan niets worden afgeleid over de belastbaarheid van appellant in februari 2021.
4.4.5.
Uit de dossierstukken is daarnaast niet gebleken dat de twee hersentumoren die in 2013 zijn vastgesteld, op de datum in geding leidden tot beperkingen. Appellant is met die gestelde aandoeningen werkzaam geweest tot zijn ziekmelding in 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de neuroloog op 5 juni 2013 aanwijzingen heeft gezien voor geïsoleerde nervus trochlearis parese links maar omdat dit ruim voor de datum in geding speelde en omdat appellant tijdens de onderzoeken in de primaire- en bezwaarfase niet heeft aangegeven hiervan beperkingen te ondervinden, is dit voor het aannemen van beperkingen niet relevant.
4.4.6.
In haar rapport van 20 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals getoetst aan de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en overtuigend gemotiveerd dat geen extra urenbeperking is aangewezen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt niet dat op de datum in geding ernstige psychische stoornissen aan de orde waren. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben rekening gehouden met een depressieve stoornis (eenmalige episode- matig (primair)) en hebben daarvoor beperkingen opgenomen in de FML-rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
Verzoek benoeming deskundige
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 juni 2021 oordeelt de Raad met de rechtbank dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.6.2.
Ook onderschrijft de Raad wat de rechtbank in 5.3 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen over de Nederlandse taalvaardigheid van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat appellant in staat is te voldoen aan de voor de functies medewerker handsolderen (SBC-code 111180) en productiemedewerker samensteller (SBC-code 271130) vereiste vaardigheid van de Nederlandse taal.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant per 15 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:729.