In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 4 augustus 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 maart 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medische conclusies van het Uwv juist waren. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 december 2023, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.