ECLI:NL:CRVB:2024:525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
22/199 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding in hoger beroep met betrekking tot opgelegde maatregelen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had verzoeken om schadevergoeding ingediend in verband met maatregelen die hem door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag waren opgelegd. De Raad oordeelde dat de appellant zijn verzoeken om schadevergoeding niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank had eerder al in twee uitspraken geoordeeld over de verzoeken om schadevergoeding, en de Raad bevestigde deze uitspraken. De Raad oordeelde dat de rechtbank in haar eerste uitspraak terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op schadevergoeding. De Raad bevestigde ook dat de rechtbank in haar tweede uitspraak onterecht opnieuw op het verzoek om schadevergoeding was ingegaan, aangezien dit al in de eerste uitspraak was behandeld. De appellant kreeg wel een vergoeding voor de reiskosten en het griffierecht in hoger beroep, omdat deze kosten waren gemaakt voor het bijwonen van de zitting. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van verzoeken om schadevergoeding en de rol van de rechtbank in het beoordelen van dergelijke verzoeken.

Uitspraak

22/199 PW, 22/1514 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 december 2021, 20/1590 (aangevallen uitspraak 1) en 21 maart 2022, 20/5074 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 19 maart 2024

SAMENVATTING

In deze zaken gaat het om verzoeken om schadevergoeding in verband met opgelegde maatregelen die het college naderhand heeft ingetrokken. Met de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat appellant zijn verzoeken niet heeft onderbouwd. Wel heeft de rechtbank zich in aangevallen uitspraak 2 uitgelaten over een verzoek om schadevergoeding, gericht tegen de opgelegde maatregel met een besluit van 13 augustus 2019, terwijl zij dat in aangevallen uitspraak 1 al had gedaan. Dat had niet gemoeten. Om die reden krijgt appellant de reiskosten voor het bijwonen van de zitting en het betaalde griffierecht in hoger beroep vergoed.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met de zaken 21/1585 PW, 22/3943 PW en 22/3947 PW, plaatsgevonden op 6 februari 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.N. Packbier. In voormelde zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving in de periode van 2 december 2014 tot 1 februari 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Over de intrekking van bijstand per 1 februari 2020 heeft de Raad eerder uitspraak gedaan. [1]
1.2.
Met besluiten van 5 maart 2019, 25 juni 2019 en 13 augustus 2019 heeft het college aan appellant maatregelen opgelegd.
1.3.
Op 30 april 2019 heeft appellant verzocht om een schadevergoeding in verband met de maatregel die hem is opgelegd met het besluit van 5 maart 2019. Met een besluit van 16 mei 2019 heeft het college dat verzoek afgewezen. Vervolgens heeft appellant een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Met een uitspraak van 18 februari 2020 heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.4.
Met een brief van 19 augustus 2019 heeft appellant verzocht om een schadevergoeding in verband met de maatregel die hem is opgelegd met het besluit van 13 augustus 2019.
1.5.
Met een besluit van 7 oktober 2019 heeft het college aan appellant te kennen gegeven dat de in 1.2 genoemde maatregelen komen te vervallen. De ten onrechte ingehouden bijstand is aan appellant nabetaald. Tegen het besluit van 7 oktober 2019 heeft appellant op 23 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft appellant verzocht om een schadevergoeding in verband met de in 1.2 genoemde maatregelen.
1.6.
Met een besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college met het laten vervallen van de in 1.2 genoemde maatregelen en de uitgevoerde nabetaling volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen.
1.7.
Met besluiten van 17 juni 2020 heeft het college de in 1.4 en 1.5 genoemde verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
1.8.
Met ingang van 1 september 2020 ontvangt appellant weer bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft met aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in verband met de maatregelen die aan appellant zijn opgelegd met de besluiten van 5 maart 2019, 25 juni 2019 en 13 augustus 2019 afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzoek – voor zover daarop niet reeds is beslist met de in 1.3 genoemde uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2020 – op geen enkele wijze is onderbouwd.
2.2.
De rechtbank heeft met aangevallen uitspraak 2 het verzoek om schadevergoeding in verband met de maatregel die hem is opgelegd met het besluit van 13 augustus 2019 afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Appellant is, samengevat weergegeven, van mening dat zijn verzoeken om schadevergoeding in verband met de hem ten onrechte opgelegde maatregelen moeten worden gehonoreerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de verzoeken om schadevergoeding heeft afgewezen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Wat appellant aanvoert, is in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1 uitgelegd waarom dat niet leidt tot een honorering van het verzoek om schadevergoeding. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, zoals weergegeven onder 2.1, en neemt deze overwegingen over. Ook in hoger beroep heeft appellant zijn verzoek om schadevergoeding niet onderbouwd.
4.2.
Met aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank dus al beslist op het verzoek om schadevergoeding in verband met de maatregel die hem is opgelegd met het besluit van 13 augustus 2019. Voor een nieuwe inhoudelijke behandeling van dat verzoek was, anders de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 heeft gedaan, dan ook geen plaats.

Conclusie en gevolgen

4.3.
De hoger beroepen slagen dus niet. Aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd voor zover aangevochten. Aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd, gelet op 4.2 met verbetering van gronden. Dit betekent dat de afwijzing van de verzoeken om schadevergoeding in stand blijven.
5. Appellant krijgt een vergoeding van de reiskosten tot een bedrag van € 30,30 voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep (op basis van openbaar vervoer tweede klas). Daarnaast krijgt appellant ook het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht terug tot een bedrag van € 136,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 30,30;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:960.