ECLI:NL:CRVB:2024:528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
21/1585 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling is gesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de aanvraag incompleet was en dat appellant dit niet binnen de gestelde termijn had hersteld. Appellant betwistte de onafhankelijkheid van de behandelend rechter, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen grond was voor deze stelling. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag bleef in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

21/1585 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021, 21/1085 en 21/1777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 19 maart 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een buitenbehandelingstelling van een aanvraag. Daartegen heeft appellant geen beroepsgronden aangevoerd. Wel stelt appellant dat de behandelend rechter van de rechtbank niet onafhankelijk was. Voor die stelling ziet de Raad geen grond.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met de zaken 22/199 PW, 22/1514 PW, 22/3943 PW en 22/3947 PW, plaatsgevonden op 6 februari 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.N. Packbier. In voormelde zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 1 september 2020 heeft appellant zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet. Diezelfde dag heeft appellant een aanvraag ingediend.
1.2.
Met een besluit van 21 september 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag incompleet was en appellant dit niet binnen de hem door het college gegeven termijn heeft hersteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag. Wel heeft appellant, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de behandelend rechter van de rechtbank niet onafhankelijk was. De rechter heeft geen onderzoek gedaan en in de aangevallen uitspraak staan onjuistheden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de behandelend rechter vragen heeft gesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de beroepsgronden van appellant en ook over zijn recht op bijstand. Uit de aangevallen uitspraak blijkt niet dat de behandelend rechter een gebrekkige kennis had van het dossier. Op basis van het dossier, het proces-verbaal, de aangevallen uitspraak en hetgeen door appellant naar voren is gebracht, kan de Raad niet tot de conclusie komen dat de behandelend rechter van de rechtbank niet onafhankelijk was en dat sprake is van strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.