ECLI:NL:CRVB:2024:532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
22/3672 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had verzocht om tijdelijke ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen vanwege de zorg voor zijn zieke echtgenote en zijn eigen fysieke en psychische klachten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 februari 2024, waar appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.T. Krabbenborg.

De Raad oordeelde dat het college terecht had geweigerd om appellant ontheffing te verlenen. De Raad baseerde zijn oordeel op het advies van Indigo, een aanbieder van psychische zorg, dat concludeerde dat appellant in staat was tot arbeidsinschakeling, mits er goede afspraken werden gemaakt over de aard en omvang van de werkzaamheden. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van dringende redenen voor ontheffing bij appellant ligt. Appellant had niet voldoende onderbouwd dat zijn fysieke klachten niet adequaat waren onderzocht en dat hij niet in staat was om aan zijn arbeidsverplichtingen te voldoen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van het college in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3672 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2022, 22/2797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 19 maart 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of het college heeft kunnen weigeren om appellant tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Volgens appellant had het college hem moeten ontheffen vanwege de zorg voor zijn echtgenote en de fysieke en psychische klachten die appellant zelf heeft. De Raad geeft appellant geen gelijk. Met de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat het college geen tijdelijke ontheffing hoefde te verlenen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door [X]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Krabbenborg.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 24 november 2021 heeft de gemachtigde van appellant namens hem een verzoek ingediend om tijdelijke ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de PW.
1.3.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college advies gevraagd aan Indigo, een aanbieder van psychische zorg. Het college wilde daarbij geïnformeerd worden over de psychische belastbaarheid van appellant en zijn participatiemogelijkheden. S. Oey, als arts werkzaam bij Indigo, heeft appellant op 17 januari 2022 onderzocht. In het ‘Rapport Werk & Inkomen – Psychische diagnose’ concludeert de arts het volgende:
“Cliënt is op basis van zijn persoonlijke mogelijkheden en belemmeringen in staat te achten tot activiteiten buitenshuis, gericht op (groei naar) betaald werk. Ervan uitgaande dat cliënt blijft zorgen voor zijn zieke partner en dat de zorgtaken enkele uren per dag door een zorgverlener kunnen worden overgenomen, heeft hij hier ook vanuit zijn privésituatie ruimte voor. Het advies is om met cliënt te verkennen hoe hij hier het beste mee kan starten. Het is belangrijk om met elkaar tot overeenstemming te komen wat voor cliënt én voor de gemeente een acceptabel en haalbaar plan is. En dan afspraken te maken over de aard van de werkzaamheden, het aantal uren, de werktijden en het moment van starten. Het is wenselijk de belasting op te bouwen, bijvoorbeeld beginnend met 4-8 uur per week. Mogelijk is ook op langere termijn parttime werken het maximaal haalbare.”
1.4.
Bij besluit van 28 januari 2022, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 mei 2022 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant om tijdelijke ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de PW afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat appellant door belemmeringen van medische aard en/of dringende sociale redenen in het geheel niet in staat is om te voldoen aan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de PW staan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Artikel 9, tweede lid, van de PW biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen genoemd in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen om tijdelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen rust op appellant. [1]
4.2.
Ter beoordeling van de vraag of in de situatie van appellant sprake is van dringende redenen om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen heeft het college advies ingewonnen van Indigo. Een bijstandverlenende instantie mag zijn besluiten baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als Indigo. De bijstandverlenende instantie moet zich er dan wel van vergewissen of het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en of het deugdelijk is gemotiveerd.
4.3.
Appellant voert aan dat, hoewel hij niet twijfelt aan de juistheid van het advies van Indigo voor zover het betreft de beperkingen die hij ervaart als gevolg van psychische klachten, het college nader onderzoek had moeten laten verrichten naar de beperkingen die hij ervaart als gevolg van zijn fysieke klachten, met name slapeloosheid en de gevolgen daarvan, zoals vermoeidheid. Deze grond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Allereerst is van belang dat uit het rapport van Indigo blijkt dat daarin de fysieke klachten, waarvan appellant stelt dat deze nader onderzocht dienen te worden, zijn meegenomen in de beoordeling. Zo staat in het rapport:
“Cliënt is een 48-jarige goed opgeleide man die de laatste jaren niet gewerkt heeft. Hij geeft aan sinds enkele jaren psychische klachten te hebben, waaronder slapeloosheid. Hij heeft kortdurend behandeling gehad en dit heeft de klachten deels verminderd. De hierboven genoemde belemmeringen die cliënt zelf aangeeft, kunnen passen bij zijn psychische klachten.”
4.3.2.
Daarbij komt dat, gelet op de onder 4.1 weergegeven bewijslast, het op de weg van appellant ligt om te onderbouwen dat zijn fysieke klachten onvoldoende zijn onderzocht door Indigo en zijn fysieke klachten te onderbouwen door hierover beschikbare medische gegevens te verschaffen. Anders dan appellant aanvoert, hoeft het college in de informatie die appellant heeft aangeleverd, namelijk een foto van aan appellant voorgeschreven medicatie en in de omstandigheid dat appellant toestemming heeft gegeven om informatie op te vragen bij zijn huisarts, geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de in het rapport van Indigo beschreven mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.4.
Appellant voert verder aan dat hij ook op grond van sociale redenen, namelijk de zorg voor zijn zieke partner, moet worden ontheven van de arbeidsverplichtingen. Ook deze grond slaagt niet.
4.4.1.
De partner van appellant heeft een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget. Middels het persoonsgebonden budget krijgt de partner van appellant vijf uur per dag zorg van hun dochter. Gelet op het onder 1.3 weergegeven advies van Indigo valt niet in te zien waarom appellant gedurende (een deel) van de tijd dat zijn zorgtaken worden overgenomen niet in staat zou zijn om te voldoen aan zijn arbeidsverplichtingen.
4.5.
Appellant voert tot slot aan dat het college hem gedeeltelijk had moeten vrijstellen van de arbeidsverplichtingen, omdat hij conform het advies van Indigo voor de komende periode belastbaar is voor maximaal vier uur per week. Ook deze grond slaagt niet.
4.5.1.
Uit het advies van Indigo volgt namelijk niet dat appellant maximaal vier uur per week belastbaar is. Uit het advies volgt dat dit in onderling overleg moet worden bepaald, in het begin zal dit vier tot acht uur per week zijn, maar daarna misschien meer. Dit hangt af van wat acceptabel en haalbaar is.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van 11 mei 2022 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van S.A.S. Timp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) S.A.S. Timp

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9 van de Participatiewet
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
[…]

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1586.