ECLI:NL:CRVB:2024:535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23/486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning IVA-uitkering op basis van duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om per 1 september 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als meewerkend voorman groenvoorziening werkte, had zich op 12 februari 2019 ziekgemeld en ontving op dat moment een WW-uitkering. Het Uwv had geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herbeoordeling in 2022 werd hem een WGA-uitkering toegekend, maar de Raad oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat de toegenomen beperkingen naar verwachting binnen één tot twee jaar zouden afnemen.

Appellant stelde dat zijn medische situatie duurzaam was en dat het behandelbeleid gericht was op pijnreductie in plaats van herstel. Hij voerde aan dat het Uwv hem later alsnog een IVA-uitkering had toegekend, wat volgens hem de duurzaamheid van zijn situatie bevestigde. De Raad oordeelde echter dat de eerdere toekenning van de WGA-uitkering en de afwezigheid van nieuwe medische stukken in hoger beroep geen aanleiding gaven om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De Raad concludeerde dat de weigering om per 1 september 2020 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/486 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 januari 2023, 22/676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 1 september 2020 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. De Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als meewerkend voorman groenvoorziening voor 35,86 uur per week. Op 12 februari 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 10 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 16 september 2020 heeft het Uwv het bezwaar dat appellant hiertegen heeft gemaakt ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit bij uitspraak van 26 mei 2021 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de Raad deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Op 15 januari 2021 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn medische klachten zijn toegenomen en dat een nieuwe rughernia is vastgesteld. Appellant ontving op dat moment een WW-uitkering. Bij besluit van 3 juni 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 14 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zijn belastbaarheid niet is gewijzigd. Met het besluit van 4 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 3 juni 2021 herroepen en appellant met ingang van 1 september 2020 een WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% en tevens niet duurzaam wordt beschouwd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van duurzaamheid. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat aan de toegenomen beperkingen die tot volledige arbeidsongeschiktheid hebben geleid, de hernia ten grondslag ligt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in dit verband gekozen voor een expectatief beleid dat tegenwoordig gebruikelijk is, mede omdat een hernia in de meeste gevallen spontaan geneest. Dat betekent volgens hem dat de toegenomen beperkingen naar verwachting binnen één tot twee jaar zullen afnemen en mogelijk zelfs verdwijnen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant de keuze voor een expectatief beleid niet heeft bestreden. Verder heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 maart 2022 overtuigend heeft gemotiveerd dat de brief van de revalidatiearts van 31 januari 2022 geen reden geeft voor een ander standpunt. Die heeft opgemerkt dat de revalidatiearts naast chronische aspecifieke rugklachten de HNP L5-S1 heeft benoemd. Volgens hem mag verwacht worden dat de belastbaarheid geleidelijk zal toenemen door de geleidelijke afname van de negatieve invloed van de hernia, door natuurlijk beloop. Als herstel langer dan een jaar uitblijft zou volgens hem alsnog een operatieve interventie kunnen worden uitgevoerd.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant blijkt uit de beschikbare informatie van de behandelend sector dat het behandelbeleid niet gericht is op herstel of verbetering van de belastbaarheid, maar alleen op pijnreductie. Dit impliceert dat sprake is van een duurzame medische situatie. Bovendien heeft het Uwv hem ingaande 31 december 2022 alsnog een IVA-uitkering toegekend op basis van dezelfde rugklachten, waarbij een hernia geen rol heeft gespeeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 1 september 2020, al moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingediend die een ander licht werpen op het perspectief van zijn medische situatie per 1 september 2020. Dat het Uwv hem ingaande 31 december 2022 alsnog een IVA-uitkering heeft toegekend, vormt gezien het tijdsbestek geen aanleiding om dit anders te zien, maar is een uiting dat het in 2020 nog aanwezige perspectief niet is bewaarheid.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om per 1 september 2020 een IVA-uitkering aan appellant toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.