ECLI:NL:CRVB:2024:639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
23/2458 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om herziening van zijn WAO-uitkering. De appellant stelt dat hij sinds 1 juni 1995 volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die deze claim ondersteunen. De appellant ontvangt sinds 7 december 1992 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en is in het verleden meerdere keren beoordeeld op zijn arbeidsongeschiktheid. In eerdere uitspraken heeft de Raad al geoordeeld dat de verzoeken van de appellant om terug te komen van het besluit van 22 maart 1995 terecht zijn afgewezen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2011 en 2019 ook al verzoeken heeft ingediend om het besluit van 22 maart 1995 te herzien, welke verzoeken eveneens zijn afgewezen. In een recent verzoek van 19 juli 2022 heeft de appellant opnieuw gesteld dat hij vanaf 1 juni 1995 volledig arbeidsongeschikt is, verwijzend naar medische rapporten. Het Uwv heeft echter geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die deze herziening rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de medische rapporten niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt. In hoger beroep heeft de appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23.2458 WAO

Datum uitspraak: 21 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2023, 23/426 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: E. Dijt
Griffier: M. Sheerzad
Appellant is niet verschenen ter zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt sinds 7 december 1992 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Van 7 december 1992 tot 1 juni 1995 is hij volledig arbeidsongeschikt geacht. Met een besluit van 22 maart 1995 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 1 juni 1995 vastgesteld op 35 tot 45%. Met ingang van 15 oktober 1996 is appellant weer volledig arbeidsongeschikt geacht en is de
WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Appellant heeft in 2011 en in 2019 verzocht om terug te komen van het besluit van
22 maart 1995. De Raad heeft in zijn uitspraken van 22 mei 2013 [1] en 3 februari 2022 [2] geoordeeld dat het Uwv deze verzoeken terecht heeft afgewezen.
3. In een brief van 19 juli 2022 heeft appellant opnieuw verzocht om terug te komen van het besluit van 22 maart 1995. Appellant heeft gesteld dat hij al vanaf 1 juni 1995 volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft verwezen naar een rapport van 20 februari 1995 van een verzekeringsarts van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) en een rapport van 5 november 2008 van een arts van het Uwv.
4. Met een besluit van 11 november 2022 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 22 maart 1995, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat de stukken van
20 februari 1995 en 5 november 2008 medische beoordelingen zijn van het UWV
(en voorganger GAK) en dat dit geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn.
5. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het Uwv de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat uit de overgelegde telefoonnotities van het Klantcontactcentrum van het Uwv blijkt dat appellant heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant terecht heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 22 maart 1995 en niet als een verzoek om een
Amber-beoordeling. Daarbij heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De medische rapporten van
20 februari 1995 en van 5 november 2008 kunnen niet als nieuw feit worden aangemerkt. Appellant had deze rapporten ook in eerdere procedures in geding kunnen brengen. Overigens blijkt uit het rapport van 5 november 2008 niet dat sprake zou zijn van meer beperkingen in 1995. Ook is er geen sprake van een evident onredelijke uitkomst. Het Uwv mocht het verzoek van appellant om herziening van het besluit van 22 maart 1995 dan ook afwijzen en een medisch inhoudelijke beoordeling achterwege laten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een medisch deskundige in te schakelen.
6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn verzoek om herziening van het besluit van 22 maart 1995 ten onrechte heeft afgewezen. Verder heeft appellant gesteld dat de hoorplicht is geschonden en dat een Amber-beoordeling had moeten plaatsvinden. Hij heeft verzocht een deskundige te benoemen. Dit is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 december 2022 terecht heeft opgemerkt dat de beschrijving in het rapport van 5 november 2008 geen betrekking heeft op de medische situatie van appellant in 1995.
7. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 21 maart 2024
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) M. Sheerzad (getekend) E. Dijt